(Fr.: Castel; Lat.: castellum = kleine vesting); met betrekking tot de middeleeuwen: burcht, slot, versterkt feodaal huis met bijbehoren; in latere tijd: aanzienlijk landhuis dat door de aanwezigheid van bijv. een gracht, ophaalbrug, torens enz. de traditie van feodale voorrechten bewaart.
In het algemeen zijn kastelen individuele versterkingen die hoogstens een honderdtal mensen tot schuilplaats dienen, in tegenstelling tot → burgen, verdedigingswerken aangelegd ter bescherming van een gehele bevolkingsgroep (gemeenschapsversterkingen). In de meeste gevallen speelden de kastelen naast een defensieve ook een offensieve rol. Oorspronkelijk behoorde het recht tot het bouwen van persoonlijke en algemene versterkingen (‘kastelen’), maar ook het ommuren en omgrachten van steden tot de ‘‘regalia’, de rechten van de vorst (niet van zijn leenmannen). Dit werd uitdrukkelijk vastgelegd in een Capitulare van Karei de Kale uit het jaar 864; Capitulare = geschrift waarin verordeningen van vorsten en bisschoppen vervat zijn (Lat.: Capitulum = hoofdstuk). Later ging dit regaal uit vorstelijke handen over op de groot-territoriale heren (b.v. de graven). Uiteindelijk kregen ook de kleinere territoriale bestuurders onder bepaalde voorwaarden het recht omwalde en van grachten voorziene versterkingen te bouwen.
O.a. door geografisch-bodemkundige oorzaken (→ landschap) heeft het feodale stelsel zich in Zeeland - in navolging van dat in Frankrijk - eerst vrij laat in de 12e en 13e eeuw kunnen ontplooien. In die eeuwen was er een snelle groei van de bevolking, begon de landbouw meer bestaansmogelijkheden te bieden (vandaar ook veel offensieve landaanwinning en ontginningen) en omdat geld bovendien schaars was, betekende het bezit van grond de enige vorm van rijkdom, aanzien en macht. Als kleine adellijke bezittingen ontstaan hier dan de → ambachtsheerlijkheden waarmee de vorming van allerlei privé-versterkingen nauw verband houdt. Een zekere mate van beveiliging van de hof, de curtis, bestond weliswaar allang (waarbij gebruik gemaakt werd van grachten, palissaderingen en aarden werken), maar het echte feodale verschijnsel van het (bak-)stenen kasteel zien we hier op zijn vroegst in de late 12e eeuw en dan nog uiterst zeldzaam. Algemener wordt dit in de 13e eeuw. In Zeeland heeft zich in de ontwikkeling van het kasteel bovendien nog een duidelijke remming voorgedaan: het ‘graafschap’ is lang - tot 1323 - een twistappel geweest tussen de Hollandse en de Vlaamse graven. Men zou mogen verwachten dat de ambachtsheren daar toen vrij spel hadden. De Graaf van Vlaanderen en de Graaf van Holland beloofden elkaar echter te zullen beletten dat in het betwiste gebied versterkingen werden gebouwd. Nu is het niet zo eenvoudig om vast te stellen wat hierbij onder een versterking moet worden verstaan. Zo werd een stenen huis in de vroege 13e eeuw, toen vrijwel alles nog in het kwetsbare hout was gebouwd, al voor een versterking aangezien - onder bepaalde omstandigheden tenminste. In Zeeland waren er in ieder geval enkele machtige heren die zich niet veel van de beide graven hebben aangetrokken en ze zelfs soms met veel talent tegen elkaar hebben weten uit te spelen, zoals de Heren van → Kruiningen en de Heren van → Borssele. Ze bouwden naar eigen goeddunken.
Het aantal overgebleven feodale kastelen of nog zichtbare resten daarvan in Zeeland is gering.
Het zijn het slot → Haamstede (te Haamstede),-het slot → Moermond (te Renesse) en de in 1976-1977 gerestaureerde fundering van het slot → Hellenburg te → Baarland.
Het enige ‘kasteel’ op Walcheren - kasteel → Westhove - gelegen tussen → Oostkapelle en → Domburg, vertoont wel een ‘feodale’ architectuur, maar het is strikt genomen geen voorbeeld van een feodaal kasteel. Het wordt beschouwd als een uithof of jachtslot van de abten van Middelburg. Op tal van andere plaatsen in Zeeland zijn nog funderingen van kastelen en andere versterkingen in de ondergrond achtergebleven. Het machtigste kasteel dat Zeeland ooit heeft bezeten is waarschijnlijk wel dat van → Sluis geweest.
Zeeland beschikt als enige provincie over een uitgebreide documentatie van zijn kastelen (en kasteelachtige buitenplaatsen). Op het eind der 17e eeuw zijn zij door verschillende schilders en tekenaars uitgebeeld of opgemeten. Zo tekende Roeland Roghman, werkende in Holland en Utrecht, alleen de gevels; Isaac → Hildernisse te Veere heeft ook de plattegronden vastgelegd. De oorspronkelijke tekeningen en opmetingen zijn verloren gegaan; de kopieën zijn echter in de → Zelandia Illustrata, de historisch-topografische atlas van Zeeland, eigendom van het Kon. → Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, aanwezig. De gravures van de Amsterdamse kunstenaar Rademaker zijn vaak niet naar de werkelijkheid vervaardigd (gepubliceerd in het 18e-eeuwse plaatwerk ‘De Duizend Gezichten’), maar zijn toch van belang omdat Rademaker soms de beschikking heeft gehad over een sindsdien verdwenen schilderij of andere afbeelding, zodat daaruit de staat van de gebouwen in een bepaald tijdperk kan worden afgeleid. De opmetingen en tekeningen van bovengenoemde Isaac- Hildernisse zijn niet altijd even betrouwbaar en leren ons in het algemeen weinig over verschillende bouwperioden. Door oudheidkundig bodemonderzoek naar de fundamenten van kastelen te Haamstede (slot → Haamstede), → Renesse (slot Moermond), → Dreischor (slot Windenburg), → Veere (kasteel Zandenburg), Baarland (→ Hellenburg), → Axel (Hof van de Heren van Axel), West-Souburg (slot → Aldegonde), → St.-Maartensdijk (Hof van Jacoba van Beieren), → Borssele (kasteel van de Heren van Borssele), Oosterland (→ Oostersteyn), → Kapelle (slot Maelstede) e.a. zijn sinds 1945 veel nieuwe, exactere gegevens verkregen over o.m. de verschillende bouwfasen van de betreffende kastelen.
De oudste vorm van het Zeeuwse ‘kasteel’ is waarschijnlijk het ‘château à motte’ (kasteelberg) geweest, waaraan vele van de zogenaamde vlucht- of vliedbergen (→ werf) herinneren. Maar in de 13e eeuw is de rol van de kasteelbergjes reeds ver uitgespeeld doordat de vijand de kunst van het mineren (ondermijnen) steeds beter ging beheersen. Men werd van lieverlede weer gedwongen op de begane grond te funderen; dit leidde tot de ontwikkeling van de → donjon (een van dikke muren voorziene ronde of vierkante toren, omringd door een brede gracht).
Men onderscheidt een voorburcht, waarop de bedrijfsgebouwen staan en de hoofdburcht, het meest versterkte gedeelte. In het waterrijke Zeeland werd vooral gebruik gemaakt van natte grachten. Later in de middeleeuwen legde men het accent steeds meer op de bewoningsmogelijkheden van het kasteel en werd de verdedigbaarheid veronachtzaamd. Gelijktijdig komen dan voor het nauwelijks bewoonbare fort (zoals het fort → Rammekens) en vele onverdedigbare, kasteelachtige gebouwen (compleet met torens en grachten, maar met betrekkelijk dunne muren en grote kwetsbare raampartijen). Het kasteel heeft dan ook in de 15e eeuw zijn militaire betekenis grotendeels verloren doordat de stukken geschut uit die tijd in staat waren de dikste muren met hun zware kogels te vernielen.
In de 16e eeuw verdwijnt het kasteel als versterking en gaat men er bij de aanleg van verdedigingswerken weer toe over hoge aarden wallen op te werpen, met daarvoor brede grachten, zoals bij vestingsteden, schansen enz.
LITERATUUR
Abelmann, Prenten vertellen. Van Beveren, Verdwenen kastelen. Braat, De oudste kastelen. Claassen, VanMottoren tot Kasteel. Van Hemelrijck, Vlaamse krijgsbouwkunde. Van Grijpskerke, Graafschap van Zeeland. Hoekstra e.a., Liber Castellorum. J.P. v.d. Broeeke, Middeleeuwse kastelen. Moes en Sluyterman, Nederlandsche kastelen. Van Nispen tot Sevenaer, Nederlandse kastelen. Brouërius van Nidek, Kabinet van Nederlandsche en Kleefsche Outheden. Van Reyen, Middeleeuwse kastelen. Renaud, Het middeleeuwse kasteel. Renaud, Kastelen in Zeeland. Renaud, Het kasteel vanaf de dertiende eeuw. Renaud, Lechateau. Schellart, Schijnen werkelijkheid, 101-110. Smallegange, Cronyk. Tack, Walcherse werven. Het verheerlijkt Nederland. WolfCats, Kleine geschiedenissen. Zelandia lllustrata.