Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

WALCHEREN

betekenis & definitie

Voormalig eiland, thans het meest westelijke en belangrijkste schiereiland van de provincie. In het zuiden begrensd door de Westerschelde. in het westen door de Noordzee, in het noordoosten door het Veerse Meer. in het zuidoosten geheel vergroeid met Zuid-Beveland.

Kon men tot en met WO II in het veld duidelijk waarnemen waar Walcheren eindigde en Zuid-Beveland begon. thans is dat door de inpolderingen aan de zuidzijde van de Sloedam niet meer mogelijk.Ook aan de noordzijde van die dam heeft trouwens landaanwinning plaats gevonden. De eilandstatus werd formeel beëindigd in 1871 toen door het grotendeels dichtgeslibde en verzande Sloe een dam met weg werd gelegd ten behoeve van de spoorlijn Roosendaal- Vlissingen (1872); zij werd vervolmaakt door het totstandkomen van de Quarlespolders (1949-1962) en de aanleg van de verbindingsdam met Noord-Beveland door het Veerse Gat in 1961.

Oppervlakte thans 21.028 ha. Aantal inwoners (1982) 109.480 (54.242 mannen. 55.238 vrouwen). Dit is 319f van de totale Zeeuwse bevolking. De inwoners le ven verspreid over 8 gemeenten (vöör de gemeentelijke herindeling van 1966: 16). Daarvan zijn de voornaamste de provinciehoofdstad Middelburg en de havenstad Vlissingen met het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost. In deze twee gemeenten wonen ca. 85.000 mensen.

De andere gemeenten zijn Arnemuiden (met Kleverskerke en vliegveld Midden-Zeeland). Veere (met Serooskerke. Gapinge en Vrouwenpolder). Domburg (met Oostkapelle). Westkapelle, Valkenisse (met Koudekerke, Biggekerke en Zoutelande) en Mariekerke (met Meliskerke. Aagtekerke en Grijpskerke).

Oost- en West-Souburg vallen met Abeele en Ritthem onder Vlissingen: St.-Laurens en Nieuw- en St.-Joosland onder Middelburg. Walcheren wordt van Vlissingen tot Vrouwenpolder tegen de zee beschermd door een flinke duinstrook, die in het noorden het breedst is en zelfs als waterwingebied wordt gebruikt, en bij Zoutelande het hoogst (ruim 50 m). De duinenreeks wordt bij Westkapelle onderbroken door de Westkappelse Zeedijk, die nog uit de middeleeuwen dateert, na WO II geheel werd hersteld, maar opnieuw onderhanden zal worden genomen om haar op Deltahoogte te brengen. De duinen hebben de neiging zich landinwaarts te verplaatsen, zodat bijv. aan het strand bij Domburg kleibanken aan de oppervlakte treden: bij de november- en januari-stormen vindt dikwijls duinafslag plaats. Reeksen paalhoofden op de stranden proberen het geweld van de zee te breken. Aan de noordzijde van de Veerse Dam heeft zich sinds 1961 aardig wat nieuw duin gevormd (→ duinen). De rest van Walcheren wordt door dijken beschermd.

Achter de duinen, in het noorden tussen Domburg en Vrouwenpolder een smalle strook verwilderd eikebos en parkbos van soms reeds lang verdwenen buitenplaatsen (→ Manteling). Binnen deze omranding van duinen en dijken ligt het eigenlijke schiereiland, doorsneden door het → Kanaal door Walcheren, dat niet alleen van nut is voor de scheepvaart, maar eveneens wordt gebruikt voor de afwatering van het omliggende gebied. In de ‘kanaalzone' en bij het open water van de Westerschelde heeft een zekere industriële concentratie plaats gevonden, al is die niet zo grootschalig verlopen als in de jaren zestig werd voorzien; het agrarisch gebied bestond hoofdzakelijk uit oude kleiplaat- en poelgronden, die oorspronkelijk als grasland werden gebruikt. Dit gebied wordt doorsneden door hogere, zavelige kreekruggronden. waarop akkerbouw en tuinbouw plaatsvindt. Een grootscheepse herverkaveling, kort na WO II begonnen, heeft veel poelgrond geschikt gemaakt voor akkerbouw, zodat uitgestrekte landerijen bijv. onder Aagtekerke. die voorheen 's winters vanwege vergaande drassigheid nauwelijks bruikbaar waren, nu een belangrijke bijdrage leveren aan de agrarische productie. Landschappelijk gesproken heeft Walcheren hiervoor aan charme wel het een en ander moeten inleveren (de inundaties van 1944 hadden in dit opzicht trouwens ook al een ramp veroorzaakt) en de ‘tuin van Walcheren' met z’n meidoornheggen-percelering raakte er flink door aangetast, maar een nieuwe generatie weet al niet beter en de weidsheid van het landschap bleef behouden.

Winst waren sterk verbeterde verbindingen, aanmerkelijk verbeterde waterbeheersing en een paar fraaie kreekgebieden bij Veere. Rammekens en Westkapelle.

Vormen landbouw en industrie belangrijke bronnen van inkomsten, niet te onderschatten is de geldstroom die via de recreatie jaarlijks het eiland binnenvloeit. De warme zomers van 1982 en 1983 hebben dit wel bewezen. Zo het ergens gelukt is Walcheren (en Zeeland!) op te stoten in de vaart der volkeren dan hier. Walcheren biedt zo ongeveer alles wat een toerist zich kan wensen: zee. brede stranden, duinen, bossen, weidse panorama's onder prachtige wolkenhemels, oude steden, die. gaaf of gerestaureerd, oorlogen en overstromingen altijd weer te boven zijn gekomen, jachthavens en een groot meer voor de watersport. Dit alles werkt voortreffelijk bij goed weer. In regenachtige zomers, die dwingen tot beschut recreëren biedt Walcheren nog te weinig vertier.

De enige bioscoop staat in Vlissingen. Een ander probleem is dat van de tweede woningen. De recessie heeft aan de bloei van dit verschijnsel voorlopig een halt toegeroepen, maar heel wat landschapsschoon en kostbare agrarische grond is aan die bungalow-complexen reeds ten offer gevallen. terwijl sommige dorpen buiten het seizoen een benauwend verlaten aanblik bieden. Van bestuurszijde heeft men nog wel eens neiging voorzieningen te treffen, die relevant zijn voor de paar maanden van recreatiehausse. maar die de rest van het jaar alleen maar kostbaar liggen te zijn.

Historische geografie

(→ bodem). In prehistorische tijden lag wat later Walcheren werd in een gebied, dat was gevormd door mariene sedimentatie. De zee had er vrij toegang, overstroomde het in perioden van verhoogde activiteit en liet er zijn neerslag bezinken (transgressie); de transgressies werden afgewisseld door perioden van verminderde activiteit (regressie), waarin het door de transgressies gevormde waddenlandschap met zijn talrijke kreken tot rust kon komen. Omstreeks 2300 v.Chr. houdt de regressie voldoende lang aan om de vorming van strandwallen mogelijk te maken. Tussen deze strandwallen en de hoge zandgronden van Brabant en Vlaanderen ontstaat dan een uitgestrekt moeras, waarin zich veen vormt. Ook dit moeras kent nog een ingewikkeld krekenstelsel, dat in verbinding staat met de grote rivieren, die door de strandwallen heen hun weg naar de zee hebben gevonden.

Opgravingen hebben aangetoond dat dit onherbergzaam lijkende gebied bewoning heeft gekend. Omstreeks 300 v. Chr. volgt dan een nieuwe transgressie, bekend als Duinkerke I. waarbij het water via de openingen in de strandwal en het krekennet voortdurend jonge zeeklei op het veen afzet. Erger nog was de transgressie na de Romeinse tijd op het eind van de 3e eeuw n. Chr., als grote delen van de strandwallen worden weggeslagen en het water met zijn eb en vloed de kreken uitschuurt tot diepe geulen en zeearmen (Duinkerke II). Langs de kreken en geulen ontstaan zandige oeverwallen, op het daarnaast lager gelegen gebied wordt bij iedere overstroming jonge zeeklei afgezet.

De oeverwallen worden hoger, het omliggende land wordt minder vaak overstroomd, het met klei bedekte veen kan inklinken. In de 7e eeuw komt er weer rust, de kreken verlanden en blijven als ruggen uitsteken boven het omliggende land (→ kreekruggen). Daar de zee zich rustig houdt, komt er steeds meer land boven water, vormen zich duinen op de restanten van de strandwallen en vestigen de eerste pioniers zich weer op het drooggevallen land. Een van die bovengedreven gebieden is Walcheren, dat aan de westkant een vorm heeft die al enigszins met de tegenwoordige is te vergelijken, maar die vorm aan de noordoost en oostkant nog moet krijgen. De kreekruggen (duidelijk herkenbaar op de bodemkaart, kleurenplaat XIII in deel I) boden als hooggelegen gebied de gunstigste voorwaarden voor bewoning (Middelburg ligt op een samenvloeiing van twee kreekruggen, later bekend als Noordweg en Seisweg) en daar vestigden zich omstreeks de 9e eeuw de eerste bewoners, die zich met wat landbouw in leven hielden.

Toen de zee echter omsteeks het jaar 100(1 weer wat agressiever werd bleken de kreekruggen niet hoog genoeg. Aanvankelijk trachtte men zich te behelpen met het opwerpen van → werven, later met het omkaden van woonkernen, maar mede onder invloed van de toenemende bevolkingsdruk kwam men tenslotte tot regelrechte bedijking. Het eerst werden die bedijkingen in het noorden van het eiland uitgevoerd, waar een groot gebied vrijwel permanent onder water stond, zodat op den duur schorvorming optrad. Zodra die schorren rijp waren, werden ze bedijkt en wanneer tegen die dijk nieuwe aan- en opwas had plaats gevonden werd een volgende dijk gelegd. Dit verklaart het wat reep-vormige aanzien van die polders. De polders zijn te vinden in de omgeving van Vrouwenpolder en zijn in het landschap door de ten dele nog bestaande dijken (bijv.

Noorddijk, Koningin Emmaweg) goed te herkennen: de Boone en Goedepolder van 1247/1251, de Vrouwe Polder, de Beekshoekpolder (14e eeuw), de Noorder-Nieuwlandpolder (idem) en de Ooster-Nieuwlandpolder, die van 1580 is, maar een gedeeltelijke herdijking is van de 13eeeuwse Zandijkpolder. De inpoldering van oostelijk Walcheren begon pas in de 17de eeuw; in 1618 werd bij Arnemuiden de Oranjepolder ingedijkt, terwijl in vele etappes ten oosten van de oude kustlijn Rammekens-Arnemuiden in de loop van twee eeuwen een groot eiland ontstond (Middelburgse Polder, Oud-St.-Jooslandpolder, Nieuw-St.-Jooslandpolder), dat in 1818 door het afsluiten van de kreek tussen beide ‘eilanden’ definitief bij Walcheren werd getrokken. Het chauffeurscafé De Rode Leeuw in de rotonde van de A 58 bij Nieuwland herinnert nog aan het veerhuis, de plek waar men zich naar Nieuwland kon laten overzetten. In 1857 werd hier de Bijleveldpolder weer tegenaan gelegd; deze is echter nauwelijks nog terug te vinden omdat na WO II de enorme aanwas tegen de Sloedam als Quarlespolder is ingedijkt en vervolgens getransformeerd tot het haven- en industriegebied Vlissingen-Oost.

Dit alles betreft de winst. Natuurlijk was er ook verlies. De plaats waar in 1647 de Nehalennia-altaren werden gevonden, ligt nu een paar honderd meter verder in zee. De Westkappelse Zeedijk lag in 1450 ongeveer 250 m meer zeewaarts en hoe de situatie bij Vlissingen anno 1293 was. leert bijgaand kaartje. Waar nu de badnymfen zich voor Boulevard Evertsen bruin laten branden, graasden eens de koeien en dat was ook het geval met de Sardijngeul, die met z'n scheepvaartverkeer de boulevard zo uniek maakt (zie ook → nederzettingen).

Ontwikkelingsgeschiedenis.

Huizinga schetst de eerste 100 jaar van onze jaartelling aldus: 'Men neemt aan, dat het gebied, Walcheren genoemd, waar de Romeinsche beschaving zoo merkwaardige sporen heeft nagelaten in de Nehalennia vondsten, met de geheele kuststreek van Vlaanderen en Holland omstreeks het einde der vierde eeuw onbewoonbaar is geworden door het opdringen van het zeewater achter de duinreeks. In den loop der drie volgende eeuwen moet het dan door aanslibbing langzamerhand weer bruikbaar zijn geworden. Willebrord vindt op Walcheren heidenschen eeredienst, bewijs van nieuwe bewoning sedert geruime tijd. Wanneer in 841 Walcheren ‘en andere naburige streken' aan den Noorman Heriold in leen geschonken worden, beklaagt de annalist, die het vermeldt, dat aldus christelijk land weer aan de heerschappij van heidenen werd overgeleverd. Over de kerkelijke toestanden van dien tijd aldaar zijn ons geen bijzonderheden bekend.

In het begin der elfde eeuw, over het jaar bestaat twijfel, schonk keizer Hendrik II Walcheren in leen aan den graaf van Vlaanderen. Nauwe betrekkingen tusschen de eilanden aan de Schelde-monden en Vlaanderen bestonden ongetwijfeld reeds eerder, maar van ongeveer 1000 af staat het vast. dat men de geschiedenis dier streken moet beschouwen tegen Vlaamschen achtergrond'. Men kan de lijn van Huizinga doortrekken tot in de 16e eeuw. Steden als Middelburg en Zierikzee vertonen in hun structuur Vlaamse trekken. De driehallenkerk van Westkapelle, waarvan alleen de (vuur)toren overgebleven is, is ondubbelzinnig Vlaams van origine. De Keldermansen hebben op Walcheren hun sporen nagelaten.

De politieke gebeurtenissen gedurende de eerste eeuwen na het jaar 1000 kenmerken zich door de twisten tussen Hollandse en Vlaamse graven (en gravinnen) om het bezit van Zeeland Bewesterschelde, d.w.z. ten westen van de tegenwoordige Oosterschelde. Walcheren is daarvan een belangrijk deel. De organisatie van de wateringen vindt men als eerste in de Vlaamse kustvlakte terug.

Het oudste bericht over de aard van de Walcherenaren. aldus Meertens. is van Theofried van Echternach, overleden 1110, die in zijn 'Leven van Willibrord' spreekt over een 'ruw, vermetel en oorlogszuchtig volk'. In zijn ' Vita metrica'. zegt hij verder: 'Een woest volk is dit dat wetten noch verordeningen vreest, dat geen juk. gezag of teugel gewend is, koppig van aard, en licht in beweging te brengen alsde golven der zee, die schuimende het eiland omringt'. En even later, nog uitgebreider: 'Maar dit volk van Walcheren is gelukkiger door deze eigenschappen omdat het koppig is, hard en ruw, omdat het is als de golven der zee en de zee volgt in haar grillige geestesgesteldheid, omdat het in geen enkel opzicht wordt belemmerd door heerschappij of wetten, omdat er niets is dat het vreest en slechts leert door wonderen: deze vinden hier dan ook des te talrijker plaats en ontroeren de verharde gemoederen'.

Er is nog een bron, die wel met voorzichtigheid moet worden gehanteerd, waaruit wij weten hoe de Zeeuwen - en daarmee worden zeker ook de Walcherenaren bedoeld - er uit zien. Het betreft de Gesta Herwardi, het verhaal van Herwardus de Sakser. die de expeditie van Robert de Fries naar Walcheren heeft meegemaakt, waarschijnlijk kort voor 1070. De vechtlustige Zeeuwen hebben als uitrusting: korte vilten jakken geïmpregneerd met teer, hars en gom, of ook wel leren tunieken, die verhard waren door ze aan grote hitte bloot te stellen. En in de hand droegen ze afgeknotte en met spijkers beslagen lansen, die ze gebruikten om te steken of om een aanval af te weren of ook wel om dodelijke slagen toe te brengen. Verder waren zij voorzien van drie of vier werpspiesen, vierkant in doorsnee, die zij naarde vijand toeslingerden. Tussen twee man die zo uitgerust waren, werd er steeds één opgesteld, die een zwaard of een bijl droeg en die dan tevens het schild van die andere twee voor zich uit hield. Het geloof blijkt in de volgende eeuwen, waarin ook talrijke parochies worden gesticht, invloed te hebben gehad, want Bartholomeus Anglicus vertelt omstreeks 1240 dat de bevolking er groot is van gestalte, sterk van lichaam en koen van geest, vroom in de godsdienst, vreedzaam en rustig onder elkaar, voor velen weldadig, voor niemand lastig, behalve als zij genoodzaakt zijn weerstand te bieden aan een brutale vijand.

In tegenstelling tot dit gunstige oordeel spreekt Thomas Basinus, de coadjutor van David van Bourgondië omstreeks 1490 over het 'barbaarse' Walcheren, waarde dronkenschap als hoogste deugd wordt aangesproken. Gaan de oordelen wat op en neer. over het algemeen is men het er over eens dat de Zeeuw, en zeker ook de mens van Walcheren, een sterke zin heeft voor de realiteit. Men heeft die realiteitszin in verband gebracht met de voortdurende strijd tegen het water. De systematische bedijking van de Zeeuwse eilanden, waarbij Walcheren geholpen werd door uitgebreide duinreeksen, speelt zich af omstreeks het midden en in de tweede helft van de 12e eeuw. Dekker neemt aan dat men hierbij wel mag denken aan een stimulering door de graven op de achtergrond. 'Maar toen de Zeeuwse eilanden eenmaal door dijken beveiligd waren en hun overtollig water loosden door talrijke in die dijken aangelegde sluisjes en de ambachtsheren toezagen op het onderhoud van watergangen en dijken, deden zich blijkbaar vooralsnog weinig of geen problemen voor, die ingrijpen van hogerhand noodzakelijk of wenselijk maakten'. Even belangrijk als de strijd tegen het buitenwater, was de afvoer van het binnenwater.

Dat moest gebeuren door sluisjes aan de buitenkant waardoor een samenwerkingsverband tussen de ingelanden nodig was. De ambachtsheren vertegenwoordigden de ingelanden.

Naar Vlaams voorbeeld werden deze afwateringsgemeenschappen wateringen genoemd. Dekker neemt aan dat de watering van de Vijf Ambachten, later ook wel de Noordwatering van Walcheren genoemd, de oudste van Zeeland is. Haar ouderdom is veel ouder dan het jaar 1273 als zij als de Vijf Ambachten wordt vermeld. 'Zij moet ontstaan zijn toen de twaalf ambachten (= parochies), waaruit zij later bestond, nog slechts vijf ambachten (= parochies) uitmaakten; een stadium in de parochiesplitsing dat gesitueerd kan worden in het einde der twaalfde eeuw. Voor de andere wateringen op het eiland Walcheren, de Oostwatering, de watering van Heyensluis. de Zuidwateringen de Westwatering, hebben wij niet zo'n duidelijk dateringsgegeven. maar zoals de Vijf Ambachten aan één zijde geheel door duinen waren afgesloten, zo was dat ook het geval met de Westwatering en veel later dan in de Vijf Ambachten zullen de ontwateringsproblemen zich daar dus niet hebben voorgedaan'.

De greep op de wateringen door de graaf wordt in de 13e en 14e eeuw in Zeeland steeds belangrijker. Dacht hij eerst in grotere kaders dan de wateringen (hij stelt voor Walcheren één dijkgraaf aan), later komt hij hierop terug. Sedert 1323 fungeren op Walcheren drie dijkgraven, een van de noordzijde van Walcheren (Oostwatering en watering van Heyensluis), een van de zuidzijde (Westwatering. Zuidwatering en enkele parochies) en een van de Vijf Ambachten (gebied van Domburg tot Westkapelle). In de 16e eeuw zien wij een naar elkaar toegroeien van de besturen van de wateringen.

De plaatsbenaming. aldus Huizinga, schijnt op een zekere stelselmatigheid te berusten. Tegenover Westkapelle staat Oostkapelle. de wateringen heten Oost- West- en Zuidwatering, later wordt de Vijf Ambachten de Noordwatering genoemd. In Middelburg was er een Noord- en een Westmonsterkerk. Op het eiland zijn er drie burgnamen: met Souburg als Zuidburg is er geen moeite, met Middelburg evenmin en een Noordburg zal er bij Domburg hebben gelegen (→ burgen). Eenmaal veilig achter dijk en duin, doet Walcheren mee aan de bevolkingsexplosie die zich in West-Europa van de 11e tot de 13e eeuw voordoet.

De vroegste kerken in Zeeland moet men zoeken in het kustgebied en de oudste zal waarschijnlijk zijn gesticht door Willibrord, buiten de tegenwoordige kust bij Domburg. West- en Oostkapelle zijn hiervan de dochterkerken. De Westmonster, buiten het burgterrein van Middelburg, zal nog wel een stichting uit de lüe eeuw zijn. Van deze kerk heeft zich op Walcheren de Noordmonster en de kerk van West-Souburg afgesplitst. Later voegen zich bij Westmonster de dochters: Koudekerke, Biggekerke, Hoogelande, Arnemuiden, Welzingeen Krommenhoeke. Noordmonster heeft als dochterkerken: Brigdamme, Kleverskerke, Schellacht, Zanddijk, Gapinge, Buttinge en Popkensburg (of St.-Laurens).

Onder Oostkapelle behoren: Oost-Domburg, Serooskerke, Mariekerke, Poppendamme en Grijpskerke. Onder Westkapelle: West-Domburg, Meliskerke, Werendijke, St.-Janskerke, Boudewijnskerke, Ser Poppenkerke en waarschijnlijk Zoutelande. Tenslotte onder Souburg: Oost-Souburg, Nieuwwerve, Ritthem, Oud- en Nieuw-Vlissingen. Bij de namen valt direct op dat vele die op -kerk eindigen verbonden zijn aan de naam van een wereldlijk persoon. Omstreeks 1270 komt aan de massale parochiestichting een einde: na die tijd ontstonden nog Zoutelande. Nieuwwerve.

Nieuw-Vlissingen. Buttinge. Krommenhoeke en Veere (zie ook → kerkfiliatie en → parochie).

Walcheren is van de Zeeuwse eilanden het gebied met de meeste steden. Het oudste stadsrecht van Middelburg dateert al van voor 1200, uitgebreid stadsrecht is in 1217 gegeven door een Hollandse graaf en een Vlaamse gravin. Het Middelburgse stadsrecht heeft model gestaan voor de rechten die in 1223 Westkapelle en Domburg hebben gekregen. Veere en Vlissingen volgen in de 14e eeuw. Arnemuiden krijgt haar stadsrechten van prins Willem in 1574. Westkapelle en Domburg liggen te ongunstig om uit te groeien tot belangrijke handelsplaatsen, Veere en Vlissingen krijgen die mogelijkheid wel, maar staan in de schaduw bij Middelburg, de stad die niet alleen als marktplaats voor het eiland fungeert, maar ook kooplieden uit aller heren landen weet te trekken. Het ’Descriptio Zelandiae’ ofwel 'Panorama van Walcheren’ van omstreeks 1550 toont duidelijk dat Walcheren een bloeiend eiland is, ondanks natuurrampen als de vloed van 1530 of economische crises die de lage landen onder Karei V teisterden.

Een dieptepunt bereikte het eiland in de jaren 1572 en 1574, toen geuzentroepen en Spaanse soldaten met hun aanhang het platteland van Walcheren op grote schaal onveilig maakten. Kerken en kloosters werden verwoest, de plattelandsbevolking werd van geld en goed beroofd. Daarbij kwam nog dat de dijken door de Allerheiligenvloed van 1570 in hevige mate waren beschadigd. Tengevolge van de oorlogstoestand was herstel niet mogelijk, want de Spaanse en Waalse soldaten hadden de boeren hun paarden, karren en wagens ontnomen en die waren juist nodig om de dijken te herstellen. Een rekest werd gestuurd aan de militaire overheden te Middelburg, de stad die nog niet de zijde van de prins van Oranje had gekozen. Het polderbestuur trekt alle registers open om het gemoed te bewerken, maar zonder resultaat.

Kapitein Angulo geeft zijn advies in het Spaans. Het plunderen der boeren is geschied, zegt hij, als tegenover rebellen en vijanden van zijne majesteit, aangezien zij de opstandelingen van Vlissingen en Veere (die in 1572 de zijde van de prins hadden gekozen) hebben begunstigd. Walcheren is het eiland dat volledig is gereformeerd, dat wil zeggen: het gebied waarin de Hervorming volledig is doorgevoerd. Waren er op Zuid-Beveland nog katholieke kernen overgebleven, op Tholen en Schouwen nog talrijke magistraatsleden hun godsdienst trouw gebleven, op Walcheren is daarvan geen sprake. Na de val van Antwerpen in 1585 vindt dan ook een groot aantal vluchtelingen uit Brabant en Vlaanderen tijdelijk of voorgoed een onderdak in Middelburg; hierdoor blijft de Vlaamse invloed op de architectuur in die stad een sterk accent behouden. Walcheren wordt in de 17e eeuw vergroot met nieuwe polders, een proces dat tot in de 19e eeuw doorloopt.

In 1818 kon Nieuw- en St.-Joosland als eiland ophouden te bestaan, omdat Middelburg een nieuw en open havenkanaal naar Veere (Wulpenburg) had gekregen, dat opgenomen zou worden in het Kanaal door Walcheren (1867-1873). Dit werd een voor die dagen breed kanaal met uitgebreide sluiswerken te Veere en Vlissingen.

Na het dieptepunt van 1572 en 1574 beleefde het eiland gedurende de tachtigjarige oorlog een grote mate van bloei. Veere en Vlissingen, twee steden waarin voormaals de Van Borsseles en Bourgondiërs de scepter hadden gezwaaid en die in het bezit van de Oranjes waren gekomen, deelden in deze bloei. In het midden van de 17e eeuw stichtten kooplieden van Middelburg en Vlissingen landsteden (half boerderij, half buitenverblijf) op het platteland van Walcheren, tevens een statussymbool voor hun macht en rijkdom. Midden 18e eeuw besloeg het aantal buitenplaatsen een grondgebied van 2000 ha. Om hun buitenplaatsen te bereiken hadden de bezitters liefst verharde of beter nog gecalceide, dat is bestrate, wegen nodig. We hebben hiervan voorbeelden . Van West-Souburg liep een zandweg naar verschillende hoven: Papegaaienburg, Vrijburg en Noordbeek.

De Staten van Zeeland verleenden 6 april 1696 aan de heren Pieter Duvelaer, Johan Gyselingh en Nicolaes van Hoorn octrooi tot het verbreden, bedelven , verhogen en bezanden van de wegen van West-Souburg naar hun buitenplaatsen met vergunning om te mogen invorderen twee stuivers 's jaars van iedere roede lands, strekkende aan weerskanten van die wegen tot zolang dat deze gemaakt en de op te nemen kapitalen afgelost zouden zijn. Een werkelijk luxe weg kwam er in 1669 van Middelburg naar Veere. De Staten van Zeeland verleenden toen octrooi om te maken 'een ruyme gecalsyde en daernevenseen gesande rywech, mitsgaders een geklinckerde voetpat', hetgeen betekende drie rijstroken: een voor wagens en karossen, een voor ruiters en een voor voetgangers.

De oudste verkeerswegen, aldus De Waard, waren die te water: 'langs watergangen en kleinere kanalen voeren de landbouwers naar de stad en omgekeerd, zien wij den abt, edelen en regenten van Middelburg in een schuit om den rand van het eiland te bezoeken. Naast de waterwegen zijn enkele bruikbare landwegen reeds in de 15e eeuw en wellicht nog vroeger te constateren, maar verreweg de meeste wegen op Walcheren waren oudtijds vrijwel onbegaanbaar’ (→ openbaar vervoer). Die onbegaanbaarheid strekte zich voor verschillende gebieden als de Pekelinge tussen Meliskerke en Aagtekerke en het gebied rond Hoogelande tot in de 20e eeuw uit. Deze laaggelegen gebieden stonden ‘s winters onder water en boerderijen waren alleen met verhoogde paden of per roeiboot bereikbaar. Het gemaal 'Boreel' aan het Kanaal door Walcheren, dat in 1929 werd opgericht, maakte een eind aan deze grote ongemakken.

De Bataafse en Franse tijd betekende voor dorpen en steden op Walcheren een tijd van gestage achteruitgang. Talrijke fraaie buitenplaatsen werden gesloopt. De economie van Middelburg was volkomen geknakt, het inwonertal gehalveerd. Het landschap veranderde drastisch. De talrijke houtopstanden bij de vroegere buitenplaatsen werden omgehakt.

Toch verbaasden de Engelse troepen zich over de schoonheid van het eiland toen zij in 1809 bij Breezand ontscheept werden, bij Oranjezon over de duinen trokken en het eiland in zomers gewaad zagen liggen. Een bijzonder naar aspect voor deze soldaten waren de → Zeeuwse koortsen, die talrijke militairen het leven kostten. Tegen het einde van het jaar 1809 verlieten de laatste troepen het eiland. Sinds de 16e eeuw is Walcheren doorgaans voor inundaties ten gevolge van stormvloeden gespaard gebleven, behalve de stad Vlissingen. Of het nu in 1682 of 1808. in 1906 of 1953 was, steeds overstroomde het lage gedeelte van de stad. De Westkappelse zeedijk is altijd het zorgenkind van de polderbestuurders geweest en nooit hebben zij willen weten van prijsgeven der oorspronkelijke zeewering, ofschoon er wel een inlaagdijk gelegd is.

Zo lang mogelijk heeft men de buitendijk verdedigd en slechts voetje voor voetje is men geweken totdat uiteindelijk zee- en inlaagdijk samenvielen (± 1642). Sinds 1870 onderging de dijk een gedaanteverwisseling door de toepassing van basalt. In 1904 was van dit gesteente niet minder dan 98700 nr gelegd. Van de vroegere verdediging met rijsbeslag en vlechttuinen was niets meer over, ook de Doornikse en Vilvoordse steenglooiing was sterk verminderd. De dijk werd in de richting Domburg steeds uitgebreid. Na de Tweede Wereldoorlog zien we de toepassing van beton en asfaltbitumen om de verdediging op peil te houden.

De 19e eeuw' was voor Walcheren, economisch gezien, de dood in de pot. Middelburg verviel tot een wat slaperig geheel. Litho's uit het midden van de 19e eeuw laten zien hoe min of meer deftige burgers hun tijd met wandelen doorbrachten. Initiatieven op handelsgebied werden nauwelijks ondernomen. Nagtglas beschrijft Veere als een dode stad waar het gras in de straten welig tierde. Alleen Vlissingen vertoonde enig scheepvaartbedrijf.

Deze stad kreeg belangrijke impulsen door de aanleg van het Kanaal door Walcheren. De oprichting van 'De Schelde' bracht belangrijke uitbreiding van de werkgelegenheid. Een deel van de Arnemuidse vissers ging daar werken.

De aanleg van de spoorlijn, die in 1873 tot Vlissingen was doorgetrokken, bracht vreemdelingen op het eiland, die, aangelokt door de schoonheid van strand en duinen, steeds betere accomodatie verlangden. In de jaren tachtigen negentig werd het Kenau Hasselaarduin omgevormd tot boulevard (Evertsen), waaraan huizen en hotels (Britannia) verrezen. Domburg groeide uit tot een badplaats, waar adellijke en gefortuneerde bezoekers ontspanning en genezing (→ Mezger) zochten. Het badleven kwam in Zoutelande, Dishoek en Vrouwenpolder later op gang.

De duinen bij Oranjezon leverden het drinkwater voor Middelburg. De aanleg van een kanaal en pompstation gebeurde 1890-1892.

Het duingebied bij Valkenisse voorzag Vlissingen van water (het 'wètermesjien' bij Westduin).

Aan het einde van de vorige eeuw verscheen de ’Gids voor Walcheren’ in een oplaag van 3000, uitgegeven door de Vereenigingen tot bevordering van het Vreemdelingenverkeer in Walcheren te Middelburg en Vlissingen. Uitvoerig komen hier de reisgelegenheden van en naar Walcheren voor. Een reis Vlissingen-Londen met de Stoomvaart Maatschappij ’Zeeland’ kostte le klas ƒ 17,-, 2e klas ƒ 10,55. De stoomtram Vlissingen-Middelburg vervoerde de reizigers in 35 minuten van de ene stad naar de andere; de tram reed 19 maal per dag. Tussen beide plaatsen was ook een stoombargedienst 12 maal per dag; vertrek bij de kanaalbrug in Middelburg, in Vlissingen bij de Tonnenbrug. Naar Domburg kon men per tramomnibusdienst en omnibusdienst.

Het grootste hotel te Middelburg was Hotel de Abdij met 50 kamers, te Vlissingen het Grand Hotel des Bains (Britannia), met 80 kamers. Het laatste wordt omschreven als ’een le klasse hotel naar de eischen des tijds ingericht, dat reeds door zijn prachtige harmonische gevels en zijn ruim platform met veranda tot een bezoek uitlokt. Gedurende het badseizoen wordt in de kurzaal van het hotel dagelijks een concert gegeven. waarbij dan èn platform èn veranda èn kurzaal de verzamelplaats is van vreemdelingen en van inwoners van Vlissingen. Middelburg en de omstreken'. Op de achterzijde van de gids prijkt een schets van Walcheren met een lijst van buitens, 19 in getal.

Walcheren stond voor de Tweede wereldoorlog bekend als 'de tuin van Zeeland' of dichterlijker nog 'de palm van Gods hand' (Campert). Deze tuin werd verwoest in oktober 1944: overstroomd werden 14000 ha bewesten het Kanaal door Walcheren. 2000 ha oostelijk daarvan. Prof. ir. P. Ph. Jansen, de 'droogmaker' van Walcheren, beschreef het aldus: → Walcheren heeft de vorm van een platte vierkante schotel met brede rand.

Een kostelijke oude schotel was het. reeds betwist door Vlamingen en Hollanders, door Spanjaarden en Geuzen, door Fransen en Engelsen. Ze was gaaf en de eeuwen verdiepten nog haar glans en verfijnden haar kleuren. Tot ze in October van het jaar 1944 bijna onherstelbaar werd beschadigd, de randen werden gekerfd, de glans verdween, de kleuren verbleekten; Walcheren verdronk'. Jansen heeft bij het dichtmaken van de gaten gebruik kunnen maken van caissons, maarzegt zelf dat Walcheren ook zonder die hulpmiddelen weer boven water zou zijn gekomen 'al zou het heel wat meer tijd hebben gevergd. Want het is altijd mogelijk om een dijkbreuk te dichten met behulp van zand, klei, rijshout en steen, indien men natuurlijk slechts kans ziet om de grote stroomsnelheden te vermijden'. Na de droogmaking, die in 1946 een feit was. besloot men de ruilverkavelingswet niet toe te passen omdat het hier ging om een volledige reconstructie.

Walcheren was voor de oorlog een gebied met vele te kleine landbouwbedrijven, die een zeer mager bestaan opleverden. Om kleine zelfstandige boeren op Walcheren een beter bestaan te geven maakte de regering plannen hun bedrijf tot ca. 10 ha te vergroten. De regering stelde een aantal pachtboerderijen in de Noordoostpolder beschikbaar voor de Walcherse boeren. Hiertoe was een bijzondere wet nodig: de Herverkavelingswet Walcheren (1947). Door de bodemgesteldheid van het vroegere eiland kon Walcheren niet rechtlijnig verkaveld worden. Om het kindschap zoveel mogelijk te schakeren was een intensieve beplanting noodzakelijk.

Landschapsarchitect C.P. Broerse heeft in samenwerking met de Stichting 'Nieuw Walcheren' een belangrijk aandeel in het nieuwe 'gezicht' van Walcheren gehad.

In 1951 verschijnt het sociaal-economisch vooronderzoek van het 'Streekplan Walcheren 1951'. waarvan rapporteur is Chr. van Paassen. De cijfers die hierin voorkomen, gebaseerd op de volkstelling van 1930, laten zien dat Walcheren ten opzichte van overig Zeeland op agrarisch gebied een uitzonderingspositie inneemt. Het aantal inwoners per krrr bedroeg in Nederland 244. in Zeeland 139 en op Walcheren 311. → Van elke 10 kostwinners werken erop Walcheren 4 in de industrie. 3 in de handel en het verkeer en 2 in de landbouw en visserij: in de andere Zeeuwse gebieden is deze verhouding geheel anders: (met uitzondering van Oost Zeeuwsch-Vlaanderen) gemiddeld 5 a 6 in de landbouw en visserij (tegen 2 op Walcheren) en slechts 2 in de industrie (tegen 4 op Walcheren)'. In 1979 constateert men dat sinds 1960 op Walcheren ca. 2000 ha goede landbouwgrond verloren is gegaan aan woningbouw en industrialisatie. Het areaal aan landbouwgrond is daarmee gedaald tot 13.700 ha. Een nieuwe ruilverkaveling is in voorbereiding.

Sinds 1960 is Walcheren op economisch en bestuurlijk gebied sterk veranderd. In 1964 werd de Sloehaven geopend (VlissingenOost) met sindsdien uitbreiding van bedrijven in de sfeer van de petrochemie. Ten oosten van het kanaal zag Middelburg een aantal bedrijven tot stand komen en een sterke uitbreiding van de woningbouw aldaar. De gemeentelijke herindeling van 1966 reduceerde het aantal gemeenten op Walcheren tot acht. Een andere concentratie was de oprichting van het Waterschap Walcheren per 1 januari 1965. die de polders van Nieuw- en St.-Joosland bij de Polder Walcheren bracht. De totstandkoming van de Veersegatdam bracht de verbinding met Noord-Beveland (1961), waardoor de bereikbaarheid van Walcheren vergemakkelijkt werd (toerisme). De brede berm langs de dam aan de zijde van het → Veerse meer is aantrekkelijk voor vissers en plankzeilers.

De restauratie van vele monumentpanden in Middelburg, die meer dan eens hele straatwanden betrof, heeft voor de toerist een grote aantrekkingskracht, Veere en Vlissingen volgen in dit opzicht. Trekpleisters zijn Miniatuur Walcheren op het Molenwater te Middelburg. een les in aardrijkskunde voor jong en oud. en de Grote kerk te Veere. die elk jaar een tentoonstelling herbergt van de Stichting Delta-Cultureel.

LITERATUUR

M P. de Bruin. De kust van Walcheren. C. Dekker. De vertegenwoordiging van de geërfden in de wateringen van Zeeland bewesten Schelde in de Middeleeuwen. P.J. van der Feen. Geschiedenis van de bewoning van Walcheren tot 1250. Gids door Walcheren. (Middelburg, ca. 1895). J. Huizinga. Burg en kerspel in Walcheren J. Muizinga. Scaldemariland P.Ph.

Jansen. Wat Walcheren het volk van dijkenbouwers leerde. (Overdruk uit: Natuurkundige voordrachten. Nieuwe Reeks. nr. 30. 195152). Streekplan Walcheren 1051; Sociaal-economisch voor-onderzoek. (Rapporteur: Chr. van Paassen). Assen. 1951. Walcheren 1000. (Svmposium 5 november 1979 ter gelegenheid van het 2e lustrum van de Juniorkamer Waleheren). W A. van der Werff. Herverkaveling van Walcheren.