Deze verdeling van erfelijke eigenschappen over de nakomelingen ontleent haar naam aan G. J.
MENDEL, die de regels of wetten, welke de natuur daarbij volgt, voor het eerst scherp formuleerde (1865). Ze heeft alleen betrekking op de chromosomale erfelijkheid, waarbij dus de erfelijke factoren gelocaliseerd zijn in chromosomen.a) Monofactoriële splitsing. Bij de kruising van een hoge erwt (klimerwt) met een lage (stamerwt) bezit de ene ouder in de beide chromosomen van het betrokken paar de aanleg voor hoog (|H H of HH) en de andere ouder de aanleg voorlaag (|h hj ofhh). Bij de kruising komen dus een H en een ; h | chromosoom samen en het genotype van de zygote, en daarmee van alle cellen van de F, bastaard, is H h of Hh. De bastaard heet daarom heterozygoot, in tegenstelling tot de beide ouders die homozygoot zijn. In het geval van de hoge en lage erwt is de bastaard Ilh even hoog als de hoge ouder HH en MENDEL noemde daarom hoog (H) dominant over laag (h), of omgekeerd laag recessief t.o.v. hoog. Ook in de overige 6 door MENDEL bij de erwt bestudeerde gevallen bleek steeds de aanleg voor het ene kenmerk in de F1 dominant te zijn over die van zijn partner: gele kiemlobben dominant over groene, violette bloem dominant over witte, enz. MENDEL kwam daardoor tot het opstellen van zijn dominantieregel (eerste regel van MENDEL). Tegenwoordig weten we dat naast de gevallen van volledige dominantie die van onvolledige dominantie staan en eveneens vele gevallen van zuiver intermediaire erfelijkheid, d.w.z. dat de eigenschap bij de F, bastaard (Xx) midden tussen die van de beide ouders, XX en xx, in ligt.
De beide homologe chromosomen gaan uiteen zonder eikaars aanleg beïnvloed te hebben en daardoor bezitten van ieder viertal tetradencellen ♀ de onveranderde aanleg voor H (hoog) en ♂ de onveranderde aanleg voor h (laag).
Daar nu bij de hogere planten en bij de dieren iedere tetradecel i.h.a. één geslachtscel levert, betekent dit, dat van de zowel als van de o geslachtscellen de helft hel zuivere gen H (hoog) bezit en de helft het zuivere gen h (laag)- of, anders gezegd, dat zuivere H en h gameten gevormd worden in de verhouding 1:1 (splitsingsregel of tweede regel van MENDEL).
Bij de voortplanting van de F1 bastaard Hh (door zelfbevruchting of onderlinge bestuiving) worden deze 2 typen eicellen met de 2 typen stuifmeelkorrels gecombineerd
b) Bifactoriële splitsing.
c) Tri - en polyfactoriële splitsing.
De bovenbesproken onafhankelijke splitsing van twee of meer factorenparen (onalhankelijkheidsregel) geldt slechts voor factorenparen, die in verschillende chromosoomparen liggen. Wanneer 2 factorenparen in hetzelfde chromosomenpaar liggen, vertonen de factoren en daarmee de kenmerken een
neiging om bij elkaar te blijven in de combinatie, zoals die was in de beide ouders. Deze neiging om bij elkaar te blijven wordt koppeling genoemd en is des te sterker, naarmate 2 factorenparen dichter bijeen liggen.
We hebben hiermee gezien, dat de splitsingsregel (tweede regel van MENDEL) een zeer algemene geldigheid bezit, maar dat naast dominante erfelijkheid (dominanticregel of eerste regel) ook intermediaire erfelijkheid voorkomt en naast onafhankelijke splitsing (onafhankelijkheidsregel of derde regel] ook koppeling (z. Erfelijkheid en Reductiedeling). R. PRAKKEN.