Geschiedenis, nut. Als uitgangsvorm van de e. wordt Pisum elatius BECK aangenomen.
Deze wilde e. komt voor in het Middellandse Zeegebied en in Voor Az. tot in India. De overige species van het gesl. zijn: P.formosum (STEV.) BOISS.. P.fulvum SIBTH et AM., P.humile Boiss. et NAË en P.abyssinicum BRANN.Pisum is een typisch gesl. uit de oudheid, waarvan de geschiedenis teruggaat tot het verste verleden. de e. is ook een van de oudste cultuurplanten; zaden werden gevonden in graven, die dateren uit het Stenen Tijdperk. De diversiteitscentra liggen hoofdzakelijk ten O. van de Middellandse Zee.
De e. wordt aangetroffen over geheel Eur. tot 68,5 X.-breedte, Afr., N., Centraal cn Z. Am., Nw Zeel., Austr. en Japan.
De e. wordt hoofdzakelijk geteeld voor de winning van voedsel voor menselijk gebruik. De rijpe e. worden tot verschillende gerechten verwerkt: soep, puree, heelblijvend voor groente naast aardappelen of als hoofdgerecht c.d. Verder zijn doperwten (peulerwten) zeer belangrijk. Bij de peul (sluimerwt) wordt de gehele, in jonge toestand geoogste, peul (als groente) gegeten. de witte erwt is een soms gebezigde naam voor gele erwt. de voedingswaarde van e. is als zeer goed te kwalificeren; het eiwitgehalte, alsmede het zetmeelgehalte is hoog, terwijl het gehalte aan vitaminen B1, B2, en pantotheenzuur, aan kalk en fosfor als belangrijk kan worden beschouwd.
Teelt, Grondsoort, grondbewerking, vruchtopvolging.
E. groeien goed op gronden, die in goede stabiele structuur verkeren, die goed vochthoudend zijn en niet te zuur. Vooral in verband met de hoge eisen, die de e. stelt aan de vochtvoorziening, wordt de teelt in ons land voorn, op de klei aangetroffen.
M.b.t. het diepgaande wortelstelsel, is het periodiek losmaken van de ondergrond wenselijk.
De e. is een gunstig gewas in de vruchtopvolging. Men mag als gevolg van het optreden van schimmelziekten niet te vaak e. telen op hetzelfde perceel, ten hoogste eens in de 5-8 jaar, naar gelang van de grondsoort.
Bemesting.
E. stellen hoge eisen aan de kali- en fosfaatvoorziening. Fosfaat is ook van veel belang voor een goede kook. E. zijn zeer dankbaar voor niet te lang geleden aangewende organische bemesting. Stikstofbemesting is zelden gewenst. Doperwten zijn vaak gevoelig voor N-bemesting. E. zijn iets chloorgevoelig.
Zaaien.
Ronde groene landbouw-c. worden in het Westelijk kleigebied overwegend gezaaid naar ongeveer 200 kg per ha, bij een rijenafstand van 33 cm. Op veel stroleverende gronden zaait men minder en op een grotere rijenafstand. In Gron. gebruikt men meer zaaizaad bij kleinere rijenafstand.
Bij de teelt van schokkers, capucijners en rozijn-e. (z.o.) wordt wat dunner gezaaid bij iets grotere rijenafstand.
Bij de veldteelt van doperwten en peulen voor zaadteelt variëren de zaaizaadhoeveelheid en rijenafstand sterk i.v.m. de zeer uiteenlopende rassentypen.
Bij de veldteelt van doperwten voor conserven wordt veelal ca 10% meer gezaaid (met nauwere rijenafstand) dan bij de teelt van dezelfde rassen voor zaadteelt. Bij de rijsteelt van doperwten en peulen wordt, in verband met de grote rijenafstand van 1,40-1,50 m, veel minder zaaizaad gebruikt: 60—70 kg/ha. Bij de zeer vroege teelten wordt onder glas uitgezaaid en later geplant.
Onderzoek van de laatste jaren heeft uitgewezen, dat zaaizaadbehandeling met een z.g. zaaizaadbeschermingsmiddel bevorderlijk is voor een goede opkomst (b.v. chinonen, T.M.T.D. en Captan houdende middelen). Vooral bij de teelt van kreuk-e. is deze zaaizaadbehandeling gebleken noodzakelijk te zijn. E. dienen vroeg te worden gezaaid (niet later dan Maart).
Verpleging.
De onkruidbestrijding in e. kan zowel mechanisch als chem. worden uitgevoerd.
De mechanische onkruidbestrijding bestaat uit eggen en schoffelen. Met behulp van kalkstikstof of dinitro-orthobutylphenol-houdende middelen kunnen vele zaadonkruiden in een jong stadium goed worden bestreden. Mechanische onkruidbestrijding heeft het voordeel dat de grond wordt losgehouden. In de tuinb. wordt uiteraard in handwerk gewied.
Oogst.
In de tuinb. worden doperwten (peulerwten) en peulen (sluimerwten) met de hand geplukt, soms gesneden (de Venen). Bij de veldteelt van dop-e. voor de industrie wordt in Ps.Brab. en Gron. op beperkte schaal nog met de hand geplukt. Overwegend wordt thans machinaal gemaaid, waarna in speciale dorsmachines wordt gedorst. Een goede opbrengst aan gedorste dop-e. Ls 5 -6000 kg ha.
Rijpe e. worden grotendeels machinaal gemaaid.
Een machine, die goed voldoet, is de zwadmaaier; verder kan de pick-up GORTER — systeem KROL - worden genoemd. Deze machines maaien boven de grond en zijn dus ook bij onderteelt van karwij te gebruiken. Het z.g. Zeeuwse erwtenschoffelploegje, dat schoffelt, is voor rijpe e. bruikbaar.
Enkele dagen na het maaien worden de e. op ruiters gezet om verder te drogen. Een kleine eivormige ruiter, liefst met b.v. hooi afgedekt, is meestal te prefereren. Is het gewas droog, dan wordt het in de schuur gebracht of van het veld gedorst. De dorsmachine dient met zorg te worden afgesteld om dorsbeschadiging te voorkomen.
Een goede opbrengst aan landbouw-e. is 4000 kg/ha. Schokkers, capucijners en rozijn-e. brengen gewoonlijk 10 à 20% minder op dan ronde erwten.
Bewaring.
Groene e. bewaren gemakkelijk, in zoverre dat een partij met een vrij hoog vochtgehalte niet op korte termijn aan bederf onderhevig is. Bij langdurige bewaring van e. bij een vrij hoog vochtgehalte gaat door enzymwerking de neiging lot zacht koken achteruit, terwijl bij capucijners cn rozijnerwten de kleur donkerder wordt.
Klimaatsinvloeden.
E. is een gewas, dat in de bloeiperiode koel weer verlangt voor een goede peulzelling. Tenzij de bodem voldoende vochthoudend is, is af en toe enige regen in de periode van de sterkste groei zeer nuttig.
Teveel neerslag in de peulzettings- en afrijpingsperiode is ongunstig: legering en ten gevolge daarvan kwaliteitsverslechtering.
Grote hitte in het eindbloeistadium kan maken, dat de laatste bloemen verdorren, hetgeen uiteraard een ongunstige invloed op de oogst heeft. Zware en voortdurende neerslag, zelfs in de periode, dat de e. op ruiters staan, kan ernstige kwalitcits verslechtering veroorzaken (schot, gevlekte e.). Bij matige neerslag valt dit erg mee, vooral wanneer men de ruiter enigszins afdekt.
Ziekten en plagen.
Schimmelziekten.
Het kiemende zaad wordt belaagd door Rhizoctonia- en Pythium-schimmels uit de grond. Vooral bij kreuk-e. kan dit bij koude en natte bodemgesteldheid leiden tot slechte opkomst. Een goede bestrijding wordt verkregen door zaadbehandeling met z.g. zaaizaad beschermingsmiddelen.
Het jonge erwtengewas kan worden aangetast door de valse meeldauw (Peronospora pisi). Als bestrijding kan een bespuiting met Bordeauxse pap enig resultaat opleveren.
De Botrytis-voetziekte (Botrytis cinerea) treedt meestal op na zware nachtvorst. De schimmel kan nl. slechts via het door nachtvorst gedode weefsel naar binnen dringen.
Wortelrot (Fusarium spp.) komt veel voor op kleien zavelgronden, die in slechte structuurtoestand verkeren. Deze ziekte is vrij algemeen op de oudere, ontkalkte, slemperige zavelgronden in Gron. De aangetroffen schimmels zijn typische zwakte-parasieten. Vrijwel alle rassen zijn vatbaar. Bestrijding: structuurverbetering van de grond.
De Amerikaanse vaatziekte (Fusarium oxysporum f. pisi ras 1) is zeer ernstig, aangezien, indien vatbaar, het gewas reeds afsterft, vóórdat zaad is gevormd. De schimmel kan met het zaaizaad overgaan. De enige bestrijding is het gebruik van onvatbare rassen. Bij de landbouwrassen zijn resistent: De ronde groene e. Vares en alle schokker-, capucijner- en rozijnerwtenrassen.
De gele vlekkenziekte (Ascochyta pisi) veroorzaakt geelachtige vlekken op bladeren, stengels en peulen. Via de peul dringt de schimmel in de zaden door. Aangetast zaad is geelbruin gevlekt en soms van slechte kiemkracht. De schimmel gaat via het zaaizaad op het volgende gewas over. Bestrijding door zaaizaadontsmetting heeft nauwelijks resultaat, aangezien de schimmel in de zaadlobben zit. Recent onderzoek wijst op de mogelijkheid van doeltreffende bestrijding door zaaizaadbehandeling met antibiotica.
De donkere vlekkenziekte (Ascochyta pinodella en Mycosphaerella pinodes) is minder algemeen. Deze komt in grote trekken veel met de gele vlekkenziekte overeen.
Virusziekte.
Topvergeling, veroorzaakt door een uitsluitend door insecten (luizen) overgebracht virus, werd tot 1954 Zeeuwse of gewone voetziekte genoemd. De uit de stengelvoet en wortels te isoleren schimmels zijn secundair: zij dringen dus pas binnen, nadat het virus de plant heeft ziek gemaakt. Andere waardplanten van het topvergelingsvirus zijn verschillende meerjarige vlinderbloemigen o.a. lucerne. Het komt ook algemeen voor in veld- en tuinbonen. Het is algemeen in de Westelijke zeeklei, het rivierklei-gebied en de N.O.P. De rassen lopen sterk uiteen in vatbaarheid; de schokkerrasscn zijn weinig vatbaar.
Aaltjesziekten.
Erwtencystenaaltje (Heterodera göttingiana) wordt veroorzaakt door een cystenaaltje, dat in de wortels parasiteert. Komt veelal pleksgewijs voor. De aangetaste planten zijn lichter van kleur dan normale en sterven vroegtijdig af. Alle rassen zijn vatbaar. Andere waardplanten zijn veld- en tuinbonen en wikken. Door ruime vruchtwisseling, waarin dus de waardplanten niet voorkomen, 7 à 10 jaar wegblijven, beperkt men de aaltjesbezetting behoorlijk.
Hoplolaimus uniformis, een vrij levend, algemeen voorkomend aaltje, kan op zandgrond ernstige schade veroorzaken. Bij zware bezetting met Hoplolaimus lijden alle rassen sterk, ook de mindergevoelige. In de Belg. Kempen en N.Brab. komt regelmatig schade voor.
Nachtvorst.
E. kunnen ernstig lijden van de zware nachtvorst. De landbouwrassen zijn weinig gevoelig.
Gebreksziekten.
Bekende gebreksverschijnselen zijn: kali-, fosfor-, stikstof-, magnesium- en mangaangebrek.
Mangaangebrek kan bijzonder ernstig zijn, omdat de consumptie- en zaaizaadkwaliteit wordt aangetast ten gevolge van het optreden van de z.g. kwade harten’.
Door een bespuiting met ½% mangaansulfaatoplossing in het eindbloeistadium wordt een afdoende bestrijding verkregen. Eventueel kan het mangaansulfaat worden vermengd met de bespuitingsvloeistof, die voor insectenbestrijding wordt aangewend.
Insecten.
Bladrandkever, Sitona lineata L.. Dit snuitkevertje vreet aan de bladrand, terwijl de larven van de inhoud van de wortelknolletjes leven.
Bestrijding met bij voorkeur DDT. Vroege akkerthrips,
Thrips angusticeps Uz.. Deze is meestal afkomstig uit percelen, waarop het voorafgaande jaar vlas stond. Goede bestrijding: parathion.
Erwtenluis, Acyrtosiphon pisum MARRIS, een groene luis in de koppen van de plant, kan in sommige jaren, bij langdurig warm droog weer, ernstige schade aanrichten. Bestrijding: DDT-emulsie of parathion.
Knopmade, Contariniapisi Wiss.. De maden van dit kleine mugje vernielen groeipunten en bloemknoppen en kunnen daardoor de opbrengst ernstig schaden. Bestrijding dient op het juiste tijdstip te worden uitgevoerd met DDT.
Erwtenpeulboorder, ‘wormstekigheid’, Enarmonia nigricana STEPH.. De rupsjes van dit vlindertje leven in de peul en vreten de e. aan. Schade kan zeer groot zijn. Bestrijding: parathion.
Veredeling, rassen, verspreiding.
De e. voor rijpe oogst, de dop-e. en peulen vormen een zeer gevarieerde groep.
De landbouw-e. zijn te onderscheiden in: ronde groene e., ronde gele e., schokkers, capucijners en rozijn-e. of grauwe e. De dop-e. zijn te onderscheiden in: ronde en kreuk-e., rijs- en stam-e., vroege en late rassen, dop-e. voor verse consumptie, dop-e. voor blikconserven en dop-e. voor vriesconserven. Bij de peulen is een dgl. indeling mogelijk. Het is waarschijnlijk, dat capucijners en rozijn-e. in principe dezelfde opbrengst-potentie hebben als de ronde groene e.
Een belangrijk verdelingsmodel is oogstzekerheid; om dit te bereiken is het noodzakelijk vooral rassen te kweken, die resistent zijn tegen de Amerikaanse vaatziekte en de topvergclingsziekte. Daarnaast wordt vooral veredeld op goede eonsumptiekwalitcit. Dit punt was tot voor kort, vooral bij de capucijners en rozijn-e., zozeer verwaarloosd, dat de consumptie-kwaliteit van de nieuwe rassen tot slecht matig was gedaald.
De veredeling van dop-e. (peulerwten) verschilt in principe niet veel van die der landbouw-erwten. De veredeling van de peulen (sluimerwten) is vooral gericht op vroege en hoge productie, terwijl de consumptiekwaliteit prima en de peul vlies- en eventueel draadloos dient te zijn.
Met het oog op de uiteenlopende vormen is het rassensortiment zeer groot. In de Beschrijvende Rassenlijsten voor Landbouwgewassen en voor Groentegewassen is in 1955 het totale aantal beschreven erwtenrassen: 54.
Van het landbouwerwtenareaal 1954, groot 32.600 ha. werd 85% ingenomen door de ronde groene c., 10½% door cle schokkers, 2% door de capucijners en ½ % door de rozijn-erwt.
Schokkers worden overwegend op de Zeeuwse en Z.Holl. eilanden aangetroffen.
In België is de teelt van e. voorn, geconcentreerd in \V.Vlaanderen, in 1954 nl. ca 80 % van het totale areaal (7800 ha). Men teelt in sterk overwegende mate ronde groene e. van het ras Rondo. Industrie en verwerking. De industriële verwerking van de landbouw-e. betreft in hoofdzaak de fabricage van split-e. en voorts een geringer deel parel-e. Parel-e. zijn e.. waarvan de zaadhuid is verwijderd, terwijl in de zaadlobben gespleten parel-e. de split-e. opleveren.
De bewerking bestaat uit het bevochtigen van de e. met stoom, gevolgd door snelle droging, hetgeen het loslaten van de schil tot gevolg heeft. Daarna worden de e. gewreven tussen twee stenen van het molentype. De zaadhuid of schil wordt er dan afgewreven, waardoor de parel-e. ontstaat. Door voortgaande behandeling kunnen deze parel-e. gesplitst worden tot split-erwt.
Een bijproduct is het splitgruis, dat ook als consumptiegoed in de handel wordt gebracht. De schillen vormen het afvalproduct, dat als veevoer wordt verkocht. Split-e. zijn door het lage ruwvezelgehalte beter verteerbaar dan hele e., terwijl ze sneller gaarkoken. Slechtkokende e. worden door splitsen echter nooit goed kokend, omdat goed koken niets met de schil uitstaande heeft.
Tot de industrie kan ook het schoningsbedrijf, ook wel veredelingsindustrie genoemd, gerekend worden. Een van de grote bedrijven op dit gebied is het Blauwhoedenveem-Vriesseveem. Dit bedrijf schoont e. en andere producten in loonwerk voor de handel, naast consumptie-e. ook zaai-e. Deze schoningsindustrie speelt tevens een belangrijke rol bij de import en de re-export in geschoonde toestand van buitenlandse erwten.
De industriële verwerking van dop-e. (peul-e.) betreft blikconservering, diepvriesconscrvering en in geringe hoeveelheid drogen. Van de totale hoeveelheid verwerkte dop-e. werd in 1954 ruim 85% gesteriliseerd en ca 15% ingevroren.
Dop-e. vormen één van de belangrijkste blik- en snelvriesconserven. In 1950 bedroeg het product gesteriliseerde dop-e. ongeveer ⅓ van de totale hoeveelheid gesteriliseerde groente. In de snelvries industrie was dit bijna de helft.
Handel en economische betekenis.
Landbouw-e.
De wereldproductie van landbouw-e., met uitzondering van Rusl. en China, was in 1953 ongeveer als volgt:
Azië (Japan) - 10.000 ton
Afrika - 53.000 ton
Europa - 424.500 ton
Britse Dominions - 23.900 ton
N. Amerika - 190.000 ton
Z. Amerika - 25.500 ton
In Az. is China de voornaamste producent. Er zijn geen officiële cijfers beschikbaar, doch een ruwe raming vermeldt 2.000.000 ton. In Eur. zijn Eng. en Ned. belangrijke productielanden. Landen, die veel e. exporteren, zijn: Ned., België, Austr., Nw Zeel., Frans-Marokko en Chili.
Landen, die veel importeren, zijn o.a. Duitsl. en Engeland.
Ned. is één der belangrijkste landbouwerwtenexporterende landen ter wereld (z. tabel).
Voor 1940
ronde groene erwten - 30.000 ton
schokkers - 10.000 ton
spliterwten - 3.000 ton
In 1953
ronde groene erwten - 35.600 ton
schokkers - 4.100 ton
spliterwten - 4.200 ton
Duitsl. en Eng. zijn de belangrijkste afnemers van ronde groene e. Eng. neemt het grootste deel van de schokkers af.
In tegenstelling tot voorheen exporteert België de laatste jaren enkele duizenden tonnen ronde groene erwten.
Andere concurrenten van Ned. op de wereldmarkt zijn o.a.: Frans-Marokko, Argentinië, Ver. St. en Chili. Deze landen kunnen echter qua consumptiekwaliteit niet meekomen. Ned. e. hebben een wereldnaam.
Naast de export van consumptie-e. is die van zaaischokkers naar Eng. en Icrl. belangrijk. De export van zaai-e. is van geringe omvang. De handel in doperwten en peulen voor verse consumptie is in het kader van de groentehandel van vrij geringe en locale betekenis. In de tuinb. in de Venen zijn zeer vroege dop-c. en peulen een belangrijke teelt. De Venen brengen ruim 50 % voort van de totale hoeveelheid peulen.
De blikconservenindustrie koopt, voor zover zij landbouwdoperwten verwerkt, rechtstreeks van de teler. Speciale doperwtenrassen worden praktisch uitsluitend op contract geteeld.
Het Ned. areaal conserven doperwten omvatte in 1954 ruim 2500 ha. Ongeveer 15% daarvan wordt ingevroren. Ruwweg ⅓ à ¼ van de totale hoeveelheid ingeblikte verse groenten zijn dop-e.; bij de diepvriesindustrie is deze verhouding ongeveer gelijk. Voor de diepvriesindustrie is de uitvoer van dop-e. zeer belangrijk (Engeland).
Het doperwtenareaal in België was in 1954 ruim 2600 ha.
De handel in zaaizaden van dop-e. en peulen is vrij aanzienlijk. Vooral van dop-e. heeft Ned. een belangrijke export. In 1954 was het areaal ca 1000 ha.
De teelt is een contractteelt, algemeen aangegaan op basis van de z.g. Alg. Voorwaarden voor de Teelt van in Voorkoop gekochte Zaaizaden, afgekort A.T.V. In deze voorwaarden is een groot aantal regels en afspraken vastgesteld, waartoe partijen zich contractueel verplichten.
Beteelde oppervlakte met erwten in België. Bron: N.I.S.
Groen geoogst:
Antwerpen - 449 ha
Brabant - 955 ha
West-Vlaanderen - 494 ha
Oost-Vlaanderen - 294 ha
Luik - 215 ha
Limburg - 34 ha
Luxemburg - 0 ha
Henegouwen - 116 ha
Namen - 85 ha
Het Rijk 2642 ha
Droog geoogst:
Antwerpen - 139 ha
Brabant - 289 ha
West-Vlaanderen - 6024 ha
Oost-Vlaanderen - 854 ha
Luik - 68 ha
Limburg - 31 ha
Luxemburg - 8 ha
Henegouwen - 322 ha
Namen - 85 ha
Het Rijk 782 ha
Voor de conservenfabrieken wordt vooral aan contractteelt gedaan in de streken rond Leuven, Aarschot en Mechelen en worden voor de fabriek groen geoogst de rijserwten Conserve-koningin en Mechelse krombek; als stamerwten teelt men vooral Unica en Chemin Long. Te Wezembeek-Oppem werd door de conservenfabrieken en met de hulp van de I.W.O.N.L. het instituut Inacol opgericht.
R. P. LAMMERS / A. G. DUMON.