Op grond van onderzoekingen met erwten kwam MENDEI. in 1865 tot zijn geniale verklaring der erfelijkheidsverschijnselen, scherp te formuleren in een drietal punten, die na de herontdekking in 1900 (DE VRIES, CORRENS, TSCHERMAK) spoedig als de drie M., of le, 2e en 3e regel (wet) van MENDEL, werden aangeduid:
(1) Dominantieregel.
(2) Splitsingsregel.
(3) Onafhankelijkheidsregel.
De tweede of splitsingsregel is nog steeds als het meest wezenlijke en centrale punt van de erfelijkheid te beschouwden, terwijl de eerste en derde regel wel golden voor MENDELS erwtenmateriaal, maar spoedig bleken geen algemene geldigheid te bezitten (z. Mendelsplitsing).