Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Genotype

betekenis & definitie

(1) In zijn algemene betekenis wordt onder het g. van een individu (plant of dier; of van een geslachtscel verstaan de som van al zijn genen, of m.a.w. het geheel van de erfelijke aanleg voor zover die gclocaliscerd is in de chromosomen (voor in het cytoplasma gelocaliseerde erfelijke aanleg wordt naar analogie wel de term plasmotype gebruikt).

(2) De term g. wordt echter ook en vooral gebruikt met betrekking tot de erfelijke samenstelling voor één of meer bepaalde genenparen. Voor ieder genenpaar, b.v. R-r (R = aanleg voor rode bloem, r = aanleg voor witte bloem) zijn drie verschillende g. mogelijk, nl. de beide homozygote g. RR (rood) en rr (wit) èn het heterozygote g. Rr (rood in geval van dominant-recessieve erfelijkheid, lichtrood in geval van intermediaire erfelijkheid). Een individu met het g. RRSsTtuu is dus homozygoot voor RRuu en helerozygoot voor SsTt (z. Erfelijkheid en Mendelsplitsing).