Het klimaat wordt door een groot aantal factoren bepaald, welke voor de verschillende plaatsen op aarde verschillen. M.b.v. enige der belangrijkste factoren kan men een k. maken, welke, al naar het gebruik dat men er van wenst te maken, verschilt.
Voor de landb. is de k. van KÖPPEN tegenwoordig wel het meest in gebruik. De grenzen van de hoofdklimaatgebieden worden in zijn systeem bepaald door de temp. en de neerslag. Daar ook de verdamping een belangrijke rol speelt en deze i.h.a. bij hoge temp. groter is dan bij lage, worden de neerslaggrenzen voorzover dat wenselijk blijkt, afhankelijk gesteld van de temp. Daarenboven wordt rekening gehouden met de verdeling van de regen over het jaar, omdat het met het oog op de verdamping verschil maakt of de neerslag gelijkmatig over alle maanden is verdeeld, dan wel voorn. in de zomer of in de winter valt. De natte klimaten worden ingedeeld in het aequatoriale klimaat, dat met de letter A wordt aangeduid, het gematigde C klimaat, het continentale D klimaat en het ijsklimaat E. Het A klimaat, dat ook wel het trop. regenbosklimaat wordt genoemd, wordt gekarakteriseerd door de gemiddelde temp. in de koudste maand, die boven 18 C° moet liggen. In het C klimaat is de temp. van de koudste maand kleiner dan 18°C, maar blijft boven -3 °C, terwijl de warmste maand een gemiddelde temp. moet bezitten, die boven IO°C uitkomt. Het D klimaat heeft een koudste maand die gemiddeld kouder is dan -3 °C, terwijl de warmste maand gemiddeld een temp. bezit die boven 10°Cligt. Het E klimaat ten slotte is aanwezig, wanneer de temp. van de warmste maand gemiddeld beneden 10°C blijft. Men onderscheidt het E klimaat nog in een toendra klimaat ET, wanneer de warmste maand warmer dan 0° C is en het gletscher klimaat EF, wanneer dit niet het geval is. Deze klimaten worden nog onderverdeeld door een letter die aangeeft wanneer de droge periode optreedt nl. f geen droog seizoen (fehlt).
De k. van THORNTHWAITE is speciaal aangepast aan de omstandigheden voor N. Am., doordat hij gebruik maakt van eert correlatie tussen verdamping en temp., die voorn. gebaseerd is op de aldaar geldende omstandigheden. In andere gebieden kunnen zeer grote afwijkingen voorkomen. Zo b.v. vindt men voor Z. Eng. en voor Ned. in de winter een veel te grote verdamping volgens zijn berekeningswijze. Hij betrekt in de eerste plaats de verhouding tussen neerslag en verdamping in zijn k., zodra de temp. voldoende hoog is om plantengroei mogelijk te maken, en geeft de klimaten volgens aflopende natheid aan door hoofdletters A, B etc.
Hieroverheen heeft hij een verdeling gemaakt, gebaseerd op de verhouding temp. tot verdamping, welke alle temperatuurgebieden bestrijkt (hoofdletters A’ enz. ). Aan deze 2 hoofdletters wordt nog een derde letter toegevoegd voor de neerslagverdeling over het jaar. Op deze wijze worden de volgende onderverdelingen verkregen. A zeer nat, B nat, C vochtig, D droog, E zeer droog, en A’ trop., B’ matig warm, C’ koel, D’ taiga, E’ toendra, F’ eeuwige vorst, en als derde r regen in alle jaargetijden, s droge zomer, w droge winter, w’ droogte in de lente, neerslag in de herfst, d droogte in alle jaargetijden.
Een bijzondere wijze van klimaatbeschrijving is die van de luchtsoorten-k.,welke van de nieuwe tijd dagtekent. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het feit, dat luchtmassa's op hun weg de eigenschappen, die zij in hun oorsprongsgebieden hebben gekregen, enige tijd behouden. Van de kenmerkende eigenschappen dezer luchtstromingen wordt gebruik gemaakt bij de samenstelling van statistieken, de z.g. luchtsoortenkalenders, die een denkbeeld geven van de wisselingen, die aan het klimaat van een bepaalde streek eigen zijn. Uitvoerige gegevens omtrent de k. van Ned. en van de Indische Archipel zijn te vinden in de verhandelingen van het K.N.M.I. te De Bilt en van het Kon. Magnetisch en Meteorol. Observatorium te Djakarta, over andere streken in het onvoltooid gebleven Handbuch der Klimatologie van KÖPPEN en GEIGER. Een maandelijkse samenvatting wordt te De Bilt geregeld uitgegeven in het Maandelijkse Overzicht der Weersgesteldheid.
Een onderdeel van de klimatologie van betrekkelijk jonge datum vormt de micro-klimatologie, die zich bezighoudt met de bestudering van liet klimaat van de onderste luchtlagen, nabij het aardoppervlak, welke sterk onder de invloed staan van de aard der begroeiing en de bodemgesteldheid (z. Microklimaat). Ter onderscheiding kan men de gewone klimatologie, die gebruik maakt van de waarnemingen, die op zodanige hoogte boven de grond zijn verricht, dat ze niet te zeer locaal gestoord zijn, macro-klimatologie noemen.
Men bedenke, dat een algemene k. steeds zeer globaal blijft, aangezien iedere planten- of diersoort weer anders op de vele klimatologische grootheden reageert en derhalve tot verschillende k. aanleiding geeft. Verfijningen in een algemene k. hebben dus slechts een zeer betrekkelijke waarde en het heeft ook weinig zin de grenzen voor een klimaatgebied zeer precies vast te leggen.
C. BRAAK/W. R. VAN WIJK.