Schooier, straatslijper; bandiet, schoft, smeerlap, rotzak enz.
Psychologisch was het glad verkeerd. We mogen niet tonen dat er arme blanken zijn. Evenmin als de zwarten moeten vermoeden dat we zatlappen zijn of voyous, JONCKHEERE 1957, 73.
Ze lag doodstil, de ogen ver open. Juul boog zich zwijgend ... over haar, schudde verontwaardigd het hoofd en hield lange tijd haar pols vast. Toen zei hij, met een bittere mond: ‘de rotzakken.’ Even later ... kwamen er nog meer zulke woorden, waarvan ik slechts enkele onthield: de beesten, de razende honden, de voyous, RUYSLINCK 1966, 133.