Rot, verrot; m.n. zo rot dat het stinkt; - ook oneig. van pers.: bedorven, corrupt; slecht, gemeen.
En ook niet langer meer zullen Le Houcke en Pier Putte, Tineke en de ganse vorte rest mij in de weg lopen, BOON 1975, 193.
Afl.: vortheid, rotheid (Men heeft er geen idee van hoe zwaar een dood lichaam kan wegen. De stank wordt onverdraaglijk, te meer dat hij niet kennelijk door een ontbonden lijk wordt geslaakt. Er mengt zich een rinse vortheid bij die braken doet, TEIRLINCK 1952, 1, 147).