I. Als znw.
Tegen de dood (op) vechten, werken e.d., al het mogelijke doen om iets te bereiken of zich staande te houden, alle zeilen bijzetten; - Pietje de Dood, Magere Hein.
II. Als bnw.
Van vuur, kolen e.d.: uitgedoofd; dood vlees, wild vlees (in wonden); - als versterking in verb. als dood van de honger, de dorst e.d., zeer hongerig, dorstig.
Mijn dochtertje van zes jaar oude... kwam gisteren dood van de dorst naar huis, Vrouw en Wereld juni 1974, p. 29.
Sam. (geordend op het ze lid van de sam. zonder rekening te houden met het al of niet voorkomen van een verbindings-s):
- Met een znw.: doodsbeeldeke, bidprentje; doodboek, in de verb. iets in het doodboek schrijven, laten, het vergeten; in het (den) doodboek geraken, in het vergeetboek raken (Bij gebrek aan bewijzen, zouden de daders aan de straf ontkomen, en de misdaad in den doodboek geraken, STREUVELS 1964, 79);
- dood(s)brief (Wdl.), rouwbrief, overlijdensbericht; dood(s)gevaar (Wdl.), levensgevaar (ook oneig.), als waarschuwing op tranformatorhuisjes e.d.: levensgevaarlijk! (Een mededeling... waarin gezegd wordt dat de «maatschappij meer dan ooit in doodgevaar verkeert», Gazet v. Antw. 21/4/1977);
- doodsgeval, sterfgeval (Wegens doodsgeval gesloten!); doodsmarche, doodsmars, treurmars, dodenmars; doodsan(k)tje, (gewest.) bidprentje (De meid brengt de tekst van de doodsanktjes met de komplimenten van meneer de onderpastoor, DE PILLECYN 1962, 175); doodsschouw (Wdl.), lijkschouw(ing).
In sam. met een bnw., met de waarde van een versterkend partikel: zeer, helemaal, door en door: doodalleen (Een meisje bleef ongehuwd, haar ouders zijn overleden, nu is ze zelf oud geworden en zit dood-alleen, Vrouw en Wereld dec. 1973, p. 4);
- doodbraaf, zeer deugdzaam; doodgaarne (Wdl.), dolgraag, vooral in de verb. iem. doodgaarne zien, veel van iem. houden (Zij zag ons en onzen vader doodgaarne en hield veel van kinderen en arme mensen, LIA TIMMERMANS 1962, 16);
- dood(s)gevaarlijk, levensgevaarlijk; doodgraag (Zij kan moeilijk wennen aan die ganse dag eenzaamheid met haar twee kleine dreumessen, al ziet ze hen doodgraag en is haar geen enkele zorg voor hen teveel, Vrouw en Wereld sept. 1976, p. 4);
- doodmager, broodmager; doodrijp, overrijp; doodversleten (Onze laatste aanwinst op ons domeintje is een «doodversleten autootje», Vrouw en Wereld juli/aug. 1974, p. 17);
- doodvervaard, doodsbang; doodzat, smoordronken.
- In sam. met een ww.: doodblijven, omkomen (Twee (vrijwilligers) zijn in Spanje doodgebleven, twee zijn teruggekomen, Knack 18/4/1973, p. 93);
- dooddoen (zie ald.); dooddrukken, (een sigaret enz.) uitdoven (Hij drukte de sigarettepeuk dood in de asbak, VAN AKEN 1965, 186);
- doodnijpen, doodknijpen; doodsmijten, doodgooien, doodslaan; doodstampen, doodtrappen; doodzingen, in toep. op de kerkelijke rouwdienst (Toen oom Gerrit in de kerk lag om doodgezongen en nadien begraven te worden... kon ik me niet verdrietig voelen, RUYSLINCK 1966, 12).