Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

Vlaanders

betekenis & definitie

I. Als znw. in ’t mv.

- In de verb. de (beide) Vlaanders, de provincies Oost- en West-Vlaanderen. (Gall., naar fr. les Flandres).

Ze woont in de Vlaanders... Ik reed er ’s Zondags naartoe, een- of tweemaal per maand, WACHTERS 1946, 62.

Zoals ze in de Vlaanders zeggen, mensen spreken mensen, JONCKHEERE 1957, 115.

(Te Gent) waar P. met de slag het publiek der Vlaanders voor zich won, Standaard 7/1/1963.

Adi vroeg zich af hoe hij zo vlug in de Vlaanders was geraakt, WALSCHAP 1975, 114.

II. Als bnw.

1. Van, uit, betrekking hebbend op de provincies Oost- en West-Vlaanderen: Vlaams (in engere zin); ook in zelfst. gebr.: de Vlaanderse, vrouw uit Oost- of West-Vlaanderen; - in litt. t. ook voor Vlaams in ruimere zin: van, uit, betrekking hebbend op het Nederlands sprekende deel van België.

De Vlaandersche heeft haar het voetje gelicht! WACHTERS 1946, 86.

De Brabantse en Henegouwse boeren die hun vlas ... aan de Vlaanderse vlassers verkochten volgden hierin de Vlaamse teeltwijze, LINDEMANS, Gesch. van de Landbouw in België 2, 228 (1952).

2. In zelfst. gebr.: het Vlaanders, de taal, het dialect van Oost- en West-Vlaanderen: Vlaams (in engere zin).

< >