Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitbollen

betekenis & definitie

1. Van voertuigen, alsook van fietsers e.d.: uitrollend tot stilstand komen; ten einde rollen, uitrollen.

Als ge ziet dat het licht op rood staat, kunt ge u toch op uw gemakske laten uitbollen, Gehoord te Boom maart 1978.

Baert won het vrij vlot (in de spurt) van een uitbollende Malfait, Gazet v. Antw. 1/8/1980.

2. Van sportlui: tot het einde toe rijden, fietsen, spelen enz., m.n. tot het definitieve einde van een bep. carrière (rustig) (mee)rijden, fietsen enz.; - ook van een elftal e.d. dat zich op het einde van de competitie niet meer hoeft in te spannen; zoveel als: naar het einde (van de competitie e.d.) toe leven. Beerschot kon het tegen een uitbollend Club Brugge niet verder brengen dan een gelijk spel, Gazet v. Antw. 16/5/1977.

Wij zien zijn geluk anders. Uitbollen in de pelotons, nog jaren desnoods, maar bewust van zijn gewijzigde en geringere mogelijkheden. Zijn ambitie temperen dus, Gentenaar 22/7/1977.

3. Vand. ook: (een dag vol activiteiten) afronden met een gezellige borrel e.d.; (na een feest e.d.) doorzakken; soms bep.: uitrusten (na een inspanning e.d.), uitzakken.

Op het tweede programma staat een rondrit en een bezoek aan een mijn. Op zaterdag heeft iedereen vrij en kan men van een en ander genieten tegen verminderde prijs. Uitbollen kan ’s avonds nog en de zondagvoormiddag, Info mei 1978, p. 4.