Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

treffelijk

betekenis & definitie

1. Van pers. en hun afkomst, van een ambt, van een stad, een gebouw enz.: van hoge rang of stand; aanzienlijk, voornaam, belangrijk; hoog, deftig.

Laure wordt maar eenmaal twintig! En tusschen zooveel jonge mannen van treffelijken huize, loopt gewis een geschikte bruidegom voor zijn huwbare dochter, WACHTERS 1946, 115.Hij scheen van treffelijke familie. Hij heeft ons ’t portret van zijn vrouw getoond en van zijn kinders: allemaal gekleed lijk rijke mensen, BRULEZ 1950, 147.

2. Van een feest, een geschenk e.d.: gekenmerkt door een zekere overvloed; rijk, kostbaar, overvloedig.

De dorpelingen en jongens (stonden) te gapen vol bewondering naar het treffelijk bruiloftfeest, STREUVELS, Minnehandel 2, 222 (1903).

3. Van zaken: van hoge kwaliteit; uitstekend, uitmuntend, uitnemend; prima, gedegen, goed, voortreffelijk; het is een treffelijke wijn; - ook: uitmuntend in schoonheid, fraai.
4. Van pers.: uitmuntend door grote daden; uitstekend, voortreffelijk.

(Hij) was een man in ieder opzicht als aangewezen om een treffelijk burgemeester ... te zijn, CLAES, Zichemse Novellen 87 (1921).

Wat zegt ge van het treffelijk volk der Dichters en Denkers? BRULEZ 1950, 76.

5. Van pers.: goed in zedelijk opzicht, eerbaar, respectabel, fatsoenlijk, keurig, onbesproken, net; welopgevoed, welgemanierd; - vand. ook van iemands gedrag, en van andere zaken: in overeenstemming met de goede zeden; passend, keurig, behoorlijk: op een treffelijk uur thuiskomen.

En val dien jongen maar niet verder lastig, zei hij. Het is niet treffelijk van u, dien jongen priester na te lopen. Indien de meisjes eens wisten wat kwaad ze doen! VERMEYEN 1947, 96.

Als een rat, vanuit haar duister schuilhol toekijkend, zag ik hen te voorschijn komen, de eerlijken, de treffelijken, gewapend met hun rieken en messen, BOON 1961, 32.

Om een haas te stropen komen ze een treffelijk mens van zijn bed halen met de gendarmen, DE PILLECYN 1962, 73.

Jan de Lichte leeft nog in vrijheid, en zijn bende tiert en bloeit. Waren zij zelf niet zo eerlijk, niet zo christelijk en zo treffelijk zullen we zeggen, ze sloten zich ook bij de bende aan, BOON 1975, 141.

< >