Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

stro (strooi)

betekenis & definitie

In enkele uitdr. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: op (het) stro zitten, armoe lijden; iem. op (het) stro brengen e.d., tot armoe, tot de bedelstaf brengen; - aaneenhangen als gekapt stro, zonder samenhang zijn; vand. gekapt stro, in toep. op onsamenhangende woorden e.d.; - geen stro verleggen, geen snars uitvoeren enz.

Woorden die niet op tegenspraak, niet op instemming aasden, die alleen maar woorden waren, woorden vol ongevaarlijke rancune, even ongevaarlijke vaderlandsliefde, een eindeloze monoloog, een lopende band gekapt doch niet eens zwartgallig stro, VAN AKEN 1965, 66.

< >