Van haar e.d.: overeind staan of gaan staan; ruig of verward zijn, in de war liggen; - vooral in de vorm van het tegenw. deelw. als bnw.: streuvelend haar, verward of ruig, wild haar.
Hij is twee koppen kleiner dan Juliette. Met zijn geweldig streuvelend krulhaar toont hij wat grooter, DEWACHTER 1942, 6.
Indien hij zijn haar bewerkte, het niet liet streuvelen, en indien hij zijn snor knipte? Wat wil hij eigenlijk? Leven, naar de vrouw gaan en alles beleven wat hij gemist heeft, DE COREL 1949, 47.
Zijn ogen zijn grijs zoals die van vader Stevens en zijn snor is zwart en zwaar, zoals zijn streuvelend haar, DE COREL 1949, 115.
Schaars zijn de misdadig-zorgelozen die zich niet van hun streuvelend beengewas ontdoen voor een tijdrit, THEYS 1964, 14.
Afl./Sam.: streuvelig, ruig, met verwarde haren (Hij ... schudt den streuveligen kop als geloofde hij niet in wat hijzelve weet, BLOMMAERT 1945, 8);
- streuvelhaar, ruig, verward haar (Ze waren Amerikanen, ze hadden blond streuvelhaar, en ze kauwden onophoudelijk chewinggum, BERKHOF 1962, 15).