stro (strooi)
In enkele uitdr. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: op (het) stro zitten, armoe lijden; iem. op (het) stro brengen e.d., tot armoe, tot de bedelstaf brengen; - aaneenhangen als gekapt stro, zonder samenhang zijn; vand. gekapt stro, in toep. op onsamenhangende woorden e.d.; - geen stro verleggen, geen sna...