1. Moes van vruchten; ook als vulling of belegsel voor een taart, gebak e.d.; - (gewest.) soms ook: deeg, beslag.
2. In toep. op een weke massa, moes. Wierp een toeschouwer knouwsel van rapen of peeën, zoodat de spijs op een poesjenellenkop terecht kwam en er afliep, dan werd hij om die heiligschennis uit den kelder gebannen, VAN LOOY 1945, 19.
Daar (in een pistool) steekt nu genoeg in om heel mijn kop in spijs van een te doen vliegen! TIMMERMANS, Anna-Marie 174 (1922).
Sam.: appelspijs (zie ald.);
- pruimenspijs;
- rabarberspijs enz.;
- spijswagen, (germ.) restauratiewagen (in een trein).