Snotjongen, snotneus, snotaap, kwajongen.
En dan hoopt hij dat de geweldigaard tot bedaren zal zijn gekomen. En wat die snotter betreft, Klaus mag hem gerust voor zichzelf bewaren, hij trekt zijn aanbod in, hij wil, in zijn huis, geen uitstaans meer hebben met dat holengebroed, TEIRLINCK 1952, 1, 139.