Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

schrijnwerkerij

betekenis & definitie

1. In toep. op de houten delen van een niet uitsluitend uit hout vervaardigd gebouw: de betimmering, deuren, ramen enz. in een gebouw; houtwerk.

Dringend gevraagd: aannemer - schrijnwerkerij, ramen, deuren en trappen vr. een 10-t. gebouwen, Gentenaar 12/8/1977.Prachtige afwerking: oerdegelijke schrijnwerkerij, schilderwerken, behang, open haard, houten plafond in living en hall, met hout beklede garagepoorten, enz., Mech. 1/6/1978.

2. In toep. op de handeling, de bezigheid van timmeren (als beroep of als hobby): timmerwerk. Persoon voor allerhande werkjes zoals schilderen, behangen, schrijnwerkerij, magazijn onderhouden enz., Klokje 27/4/1978.
3. Bedrijf, werkplaats van een timmerman: timmermanswerkplaats, timmermanswinkel; timmerfabriek.

Werkhuis (schrijnwerkerij) met 2 verdiepingen en poort, Uit een reclamefolder Meise jan. 1977.

Schrijnwerkerij-meubelmakerij, Meubelen P., Lambrizeringen, Plafonds. Nieuwbouw en veranderingen, Annoncenblad 21/1/1977, p. 12.

4. Meubelmakerswerk.
5. Bedrijf, werkplaats van een meubelmaker: meubelmakerij; meubelfabriek.
O.a. in: Advert. 5/7/1976, p. 3.

Opm.: In de standaardt. volledig onbekend (freq. 0).

Sam.: binnenschrijnwerkerij (Bouwers of verbouwers voor al uw ramen op maat in DR-merantie, binnenschrijnwerkerij en de aanbouwkeukens, Limburg 31/8/1976. Reklaamblad 26/1/1977);

- schrijnwerkerijbedrijf (Ruim tien jaar geleden schakelde G.C. zijn schrijnwerkerijbedrijf om. Het hout werd vervangen door PVC, Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 13).

< >