Bij werklui: tijdens een werkpauze eten, schaften; vand. ook: veel eten: hij heeft altijd goed kunnen schoven; - ook: tussen het werk rusten, pauzeren; soms bep.: een middagdutje doen.
Sam.: schooftijd, schaft(tijd); schoofzak, tas waarin het eten wordt meegenomen, veelal: pukkel, ransel.