schoven
(1921) (Barg.) (uit)betalen. In uitdrukkingen als 'dat schooft goed' (dat brengt heel wat geld op) en 'wat schooft het?' (wat levert het op?). Onder Amsterdamse veemarbeiders betekende schoven `zijn loon in ontvangst nemen'. Volgens een artikel `De Taal der Amsterdamse veemarbeiders' (De Nieuwe Taalgids 32, 1938) zou dit Bargoense werkwoord van ori...