I. Als vz.
In plaatsbep.: (recht) tegenover, (vlak) aan de overkant van, aan de overzijde van. Rechtover Elisabetha brengen we de nacht door, te Basoko, JONCKHEERE 1957, 171.
Er is geritsel in de struiken rechtover mij, ik hef mijn geweer hoger. Er is iemand verraderlijk dichtbij, CLAUS 1958, 10.
«Wij zijn één en al oor, mijnheer Remo», knikte de moeder en ze ging rechtover hem zitten, VAN REMOORTERE 1965, 187.
Rechtover mijn kamer huurde ik voor halve prijs nog een kamer. Totnogtoe stonden er op die kamer enkel een opklapbed en een zetel, PAUWELS 1971, 16.
Te Kales liepen wij rechtover het station een koffiehuis binnen, waar wij ons bij een potkachel ontdooiden, DEMEDTS 1976, 82.
De plechtigheid gaat door op het strand aan de westkant - rechtover de vuurtoren en tussen het havenstaketsel en de gebouwen van Vakantiezorg, Gazet v. Antw. 15/7/1977.
Geschenkenshow! Waar? Rechtover het meubelcentrum, Klokske 27/4/1978.
Ook o.a.: VAN LOOY 1945, 72. BRULEZ 1950, 22. Gents Adv. 12/8/1976. Shopping (ed. Strombeek) 6/1/1977. Annoncenblad 7/1/1977, p. 1.
II. Als bijw.
(Vlak) aan de overkant, aan de overzijde; - ook als nabepaling bij een znw.: het huis rechtover, het huis hier recht tegenover, het huis (vlak) aan de overkant enz.
Ze vergat kort daarna het hele geval, toen ze over het erf gaande, Staf zag staan voor het huis rechtover, BIJDEKERKE 1948, 34.
Een klein meisje met wit broekje tussen de benen zit op de dorpel rechtover, ja juist rechtover, een ijsje te eten, WILLEMS 1970, 16.
Stoeien in het water der Amblève of gewoon liggen zonnebaden op de oever, het kan, zelfs zonder de tuin achter het vakantiehuis te verlaten. Rechtover nodigt de Ninglinspo uit tot een klimwandeling langs zijn grillige bochten, Bond 28/1/1977.