Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

primeren

betekenis & definitie

1. Van pers. en zaken: op de eerste plaats komen, nummer één zijn, de voorrang hebben (boven -), voorgaan, voorop staan.

Ik ben zo vrij te denken, dat dergelijke opvatting van de schrijverstaak primeert vóór en boven die van ziekelijke laboratorium-experimenten, BONI 1948, 238.

Hij staat voor het leven en de kalme berusting wordt een warboel van gedachten en verlangens, waarin Suzanne primeert en waaruit hij de naakte werkelijkheid niet kan weren, DE COREL 1949, 202.

Vader tekende heel gemakkelijk met de pen; hij maakte nooit iets in ’t klad. In een oogwenk stond het er op, fris en krachtig. Die vaardigheid ligt er dik op, maar de stielkennis primeert toch niet, LIA TIMMERMANS 1962, 158.

Het nut moet inderdaad primeren. Dat is ook de reden waarom de grote overwinnaars met alcoholische dranken worden beloond en jeugdige lopers met asbakken, THEYS 1964, 8.

Het vergroot de kloof tussen de bewuste Vlamingen en een aanzienlijk deel van de bevolking, voor wie loyaliteit aan een partij als de BSP primeert, Gazet v. Antw. 1973.

Afdrukken van schelpen horen ook tot de fossielen. Wat primeert: de rariteit of de schoonheid? Moeilijk te zeggen, Volksmacht 27/8/1976.

2. (Iem., iets) bekronen.

Opm.: In de standaardt. ongebr. (freq. 0), hoewel nog vermeld in versch. handwdb.

< >