(Iem.) afranselen, een pak slaag geven, afrossen, slaan.
’t Is voor twee weken gedaan met het priggelen op Kobeke’s flututer. Tekla Penne is te bang dat ze ’t een of ’t ander zal te zien krijgen, CLAES 1933, 62.
Opm.: In de standaardt. uitsl. in de bet.: peuterwerk verrichten, met inspanning peuteren op fijn naaiwerk e.d.
Sam.: afpriegelen, afranselen, afrossen («Mannen, langs hier», schreeuwde Nard, «wij zullen die moeial eens afpriegelen», LANGENS 1947, 21).