1. Betrekking, baan, job, inz. in toep. op tijdelijke, part-time werkzaamheden als werkster, tuinman enz.; soms bep.: (arbeids)plaats.
- Zie de aanh., alsook de Opm.
Bij N., zijn besten post, zaagt hij den stook, verzorgt den tuin, BLOMMAERT 1945, 224.
Dan liever wat minder verdienen, maar gerustgesteld. Was het geen gelukkig treffen, dat de werkvrouw van den dokter haar post liet staan? Was dat niets voor haar? Ze is gegaan en mevrouw was in den zevenden hemel. En Jolleke aan ’t wasschen en schuren, tweemaal per week, WACHTERS 1946, 132.
Kan Luc hem geen postje aan de hand doen op ’t geleeg? WACHTERS 1946, 89.
Ik zou wel willen van post verwisselen ... dat werk hier is voor mij nog al zwaar al is er wel een schone cent mee te verdienen, CLAES 1960, 87.
Zijn bomma (bracht) die (sigaretten) mee als ze ging werken, want ze had zes posten bij chick volk en ’s zondags kuiste ze thuis, VERSTEYLEN 1964, 35.
Dit jaar zal de schoolbevolking in het kleuteronderwijs in Vlaanderen met 5.971 verminderen en in het lager onderwijs met 16.021, wat moet neerkomen op een verlies van zowat 300 posten in het kleuteronderwijs en van 800 in het lager onderwijs, Limburg 31/8/1976.
2. Plaats waar iem. zich bevindt; zie de sam. bestuurderspost.
3. Aantal arbeiders dat samen, in afwisseling met andere groepen, (in een bedrijf) werkzaam is: ploeg.
4. In toep. op een radiotoestel) of televisie(toestel); ook: (radio)station, (radio)zender of televisiestation, televisiezender (gall., naar fr. poste de télévision e.d.); veel posten krijgen op de radio, op de T.V.; een andere post opzetten, een andere zender.
’t Scheelde zelfs geen haar of ik was (gedurende de oorlog) in de weerstand geweest. Ik had ik ne keer of twee naar den Engelse post geluisterd en ..., THEYS 1972, 38.
Als de distributie zal aangesloten zijn, kunnen we in Willebroek een stuk of twaalf posten pakken; maar meestal kijken we naar de Hollandse televisie, Gehoord te Willebroek sept. 1978.
Onze va koopt pas een nieuwe post, als hij onze T.V. nietmeer zelf kan repareren, Gehoord te Boom juli 1979.
Opm.: In de standaardt. is post ook gebruikelijk in toep. die moeilijk scherp te scheiden zijn van de voorb. onder 1.; veelal ligt de klemtoon meer op het aspect ‘(leidinggevende) functie’, in verb. als een hoge post bekleden, een post van vertrouwen e.d.
Sam..: bestuurderspost (Er zijn tenslotte ook nog de volgende verbeteringen: verlichting van de bestuurderspost, verwarming en verluchting, twee bedieningshendels voor de verluchting en een dubbel kontrolelichtje voor de handrem en de autogordels op alle modellen, Limburg 30/8/1976);
- middagpost, middagploeg;
- nachtpost, nachtploeg;
- radiopost, radiotoestel of radiozender;
- televisiepost, televisietoestel of televisiezender, -station (Vooral kleur-TV-posten blijken hoogstgevoelig te zijn voor slecht afgestelde amateurzendposten, Gazet v. Antw. 21/4/1977).
5. Postkantoor; - (gemeenz. spreekt.) de grote post, het hoofdpostkantoor (gall., naar fr. la grande poste).
- Zie ook de Opm.
Pierken excuseerde zich: hij had eerst een „recommandé” in de Post moeten afleveren, BRULEZ 1950, 14.
Eén van de mannen was met een nylonkous gemaskerd en dreigde met een revolver toen hij de post binnenkwam, Gentenaar 22/5/1977.
6. In enkele verb.: blijvende, liggende post, pur. voor: poste-restante; - (gemeenz.) een post pakken, ervan langs krijgen, ervan lusten: als ge straks thuis komt, zult ge nogal eens een post pakken.
Als je de volgende keer op keurig postpapier naar je lieveling schrijft dat je toch zo van haar houdt, plak dan ook voldoende zegels op je brief, anders zul je ... Ach, nou had ik graag geschreven dat je anders nogal „een post zou pakken”, maar dat is al te gewestelijk, Taalprikjes 67 (1969).
Opm.: In de standaardt. wel gebr. in toep. op de ‘instelling’, maar niet op het gebouw als zodanig.
Sam..: postassignatie (zie ald.);
- postbedeling (zie ald.);
- postbediende, postbeambte (Deze tentoonstelling kwam tot stand door de samenwerking van de postbedienden te Wuustwezel, ruilklub P. L. L. en Davidsfonds Wuustwezel, Gazet v. Antw. 19/9/1977);
- postcollo, postcolli, postpakket (onder invloed van fr. colis postal) (Het totaal bedrag van de vervoerprijs en de bijkomende kosten voor de postcolli moet tot de frank opwaarts worden afgerond, Taalb. 1963, III, 32);
- postkwijtschrift, postkwitantie;
- postliggend, poste-restante (vgl. du. postlagernd) (Postliggende zendingen, Taalb. 1963, III, 20);
- postontvanger (Belg.), off. ben. voor postdirecteur (gall., naar Belg.-fr. percepteur des postes).