Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

overhand

betekenis & definitie

1. Beurtelings, om de beurt.

Over zijn rug hangt de oude schoudermantel, waardigheid van de stam ..

De panden slaan overhand door de lucht. Zijn laarzen dreunen, TEIRLINCK 1952, 1, 108.

Wij staarden uit door het ronde kijkgat, waar overhand de vier wieken zwierden, met een krakende felheid, TEIRLINCK 1952, 1, 164.

2. Steeds (meer).

Alles afbreken en het tegelijk duidelijk maken dat je met de remedies op zak loopt; je maakt het overhands bonter en bonter en op een goeie dag wordt de partij het beu, VAN AKEN 1965, 139.

Wat Mimi verteld had, had de onthutsende, onverbiddelijke klank der waarachtigheid gehad; het was Absilis overhands duidelijk geworden dat Mady voor Claude slechts een heftig doch vluchtig beleefd avontuur was geweest, VAN AKEN 1965, 195.