Van bloemen, planten: bloeien, in bloei staan.
opensteken st., scheidb. (Een deur, een raam enz.) opendoen, openduwen; openstoten (zonder geweld). Wat mijnheer pastoor voortaan nog verlangt in het midden te brengen, in verband ook met de fles wijn, daartoe krijgt hij niet de kans, want Plone de meid steekt de deur open en haar ontsteld gelaat slaat de kamerstemming om, TEIRLINCK 1952, 2, 110.
Ze gingen bij Leme Demoor binnen. Met ’t opensteken der deur werd de notaris echter gewaar mispakt te hebben, en zag dat ze in een slecht befaamd kabberdoeske aangeland waren, STREUVELS 1964, 118.
Ze gingen elkaar met rollen papier en borstels te lijf, de witkalk spatte ze om de oren, ramen werden opengestoken en overslaande stemmen schreeuwden aanmoedigingen die voor niemand bestemd waren, VAN AKEN 1965, 13.
Ik kon het natuurlijk niet zien, maar achter zijn zonnebril priemden ongetwijfeld een paar karbonkels in mijn richting, toen ik de deur openstak en hijgend met mijn schoendoos onder mijn arm naar zijn hazelip bleef staan kijken, tot hij mij verzocht naderbij te komen, VAN DEN BROECK 1972, 62.
Het viel anders uit doordat Tilie Wallaert die decemberavond de voordeur openstak en met de beleefdheid zoals ze in de streek verstaan werd, vroeg: - Is er hier geen belet? DEMEDTS 1976, 81.