1. (Een tuin) omspitten.
Hij heeft ook gestaakt. In het begin lachte hij ermee. Een goeie gelegenheid om rustig zijn tuin om te leggen. Maar vorige week praatte hij helemaal anders, Knack 18/4/1973, p. 29.
2. (Het verkeer) omleiden.
De lei kwam daardoor over een groot gedeelte blank te staan, zodat het verkeer geruime tijd moest worden omgelegd, Gazet v. Antw. 29/8/1977.
Opm.: In de standaardt. wel: een weg e.d. omleggen.