omleggen
(1914) (< Dui. umlegen) (euf.) doden. Zie ook: neerleggen*. • Omleggen: doodschieten, van loopend wild gezegd. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) • Als hij bericht had gekregen dat zijn zoon gesneuveld was, had hij mij omgelegd op straat. (Armando & Hans...