Wat is de betekenis van omleggen?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

omleggen

(1914) (< Dui. umlegen) (euf.) doden. Zie ook: neerleggen*. • Omleggen: doodschieten, van loopend wild gezegd. (Jacobus van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914) • Als hij bericht had gekregen dat zijn zoon gesneuveld was, had hij mij omgelegd op straat. (Armando & Hans...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

omleggen

ómleggen - Werkwoord 1. (ov) ergens omheen leggen 2. (ov) andersom, omgekeerd leggen 3. (ov) een ander verloop geven De rivier moest worden omgelegd 4. (ov) (informeel) vermoorden Door de nazi's werden er bij de inval in Rusland veel Russen omgelegd...

2024-04-29
Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

omleggen

neerschieten; doden, vermoorden. Misschien onder invloed van het Duitse ‘umlegen’ dat (sedert het begin van de twintigste eeuw) in dezelfde betekenis gebruikt wordt. Via de jagerstaal raakte het ook onder soldaten in zwang. Tegenwoordig is de term algemeen ingeburgerd. Vgl. neerleggen*. De dood waart nu rond. Heintje Pik in de gedaante van de jage...

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

omleggen

1. (Een tuin) omspitten. Hij heeft ook gestaakt. In het begin lachte hij ermee. Een goeie gelegenheid om rustig zijn tuin om te leggen. Maar vorige week praatte hij helemaal anders, Knack 18/4/1973, p. 29. 2. (Het verkeer) omleiden. De lei kwam daardoor over een groot gedeelte blank te staan, zodat het verkeer geruime tijd moest worden omg...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Omleggen

v., omlizze.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Omleggen

I. (legde, leide om, heeft omgelegd, omgeleid), 1. zodanig leggen, dat het om een voorwerp bevestigd wordt: iem. een verband omleggen; — (scheepst.) een sent omleggen, nl. om de spanten op hun plaats te houden; — een slag omleggen, een eind touw met een slag leggen om een of ander voorwerp, als een kruishout, dukdal...

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

omleggen

legde of leide (lei) om, h. omgelegd of omgeleid (om iets heen leggen; andersom leggen): iem. een verband omleggen, leggen en vastmaken; een plank omleggen, op een andere kant leggen; fig. elk stuivertje omleggen, zuinig zijn; zich omleggen, zich op een andere zijde leggen.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

omleggen

I. ('om) (legde om, heeft omgelegd) 1. eromheen leggen: iemand een verband -. 2. andersom leggen: een matras, een schip -; zich -. ➝ stuiver. II. ('leggen) (omlegde, heeft omlegd) met iets rondom beleggen: een blauwe blazer met wit lint omlegd.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

omleggen

(legde om, heeft omgelegd), 1. zodanig leggen dat het om een voorwerp bevestigd wordt: iemand een verband —; (scheepsterm) een slag —, een eind touw met een slag leggen om een of ander voorwerp, als een kruishout, dukdalf, paal enz. en vastmaken; een knoop, een eind touw met een knoop om iets bevestigen; 2. zodanig leggen dat iets een a...

Gerelateerde zoekopdrachten