Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

omklinken

betekenis & definitie

Omslaan, (om)kantelen, omvallen; (trans.) doen omvallen; (zijn voet) verstuiken, verzwikken, omzwikken: hij heeft zijn voet omgeklonken.

Hij overrompelde het tafeltje dat omklonk, en Abdon, die waarschijnlijk meende dat de zoldering doorbrak, stortte voorover op zijn buurman, TEIRLINCK 1952, 1, 199.

Het zijn genadige ogenblikken, maar dan mogen zij door niet de minste hardhandigheid worden gestoord. Een roemer die omklinkt is voldoende om de gratie te breken, TEIRLINCK 1952, 2, 95.