Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

nabij

betekenis & definitie

In plaatsbep.: dichtbij, bij, in de buurt van.

Tijdens de nacht hoorde men opnieuw enkele salvo’s nabij de trein, maar het bleef onduidelijk of dit intimidatie dan wel het op afstand houden van politiemensen betrof, Gentenaar 30/5/1977.

Maandagavond is nabij het station van Wildert een wagen van de sneltrein Brussel-Amsterdam ontspoord, Gentenaar 20/7/1977.

Snack over te nemen, nabij kantoren, open van 7 tot 15 u., Gentenaar 2/8/1977.

Opm.: In de standaardt. is het gebruik van nabij als vz. beperkt tot de bijz. stijl.

< >