Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

mecanicien

betekenis & definitie

In Vl.-België zeer gebr. in toep. op een vakman, belast met de plaatsing en het onderhoud van technische installaties, huishoudelijke apparaten, radio’s, televisies enz., en met het verrichten van reparaties: monteur, in ’t bijz.: service-monteur, onderhoudsmonteur, electromonteur, (radio)technicus enz.; - in ’t bijz. in toep. op een vakman voor onderhoud en reparatie van auto’s: automonteur; - in de sportt., inz. in de wieler- en motorsp.: begeleider belast met onderhoud en reparatie van de racefietsen, motoren e.d.

- Zie ook s.v. mekanieker.

In de winterperiode trok ik weer de voetbalschoenen aan in Grobbendonk. Julien Vermeulen, mijn mecanicien en raadgever, stond op ontploffen, JANS/VAN LOOY 1972, 20.

Mecanicien gevr. voor garage, bijverdienste, Gazet v. Antw. 5/7/1977.

C. zoekt voor spoedige indiensttreding voor de depannage-dienst: ervaren mecanicien op de hoogte van vorkheftrucks. Gazet v. Antw. 24/9/1977.

«Mijn mecanicien was onmiddellijk daar met een andere fiets», vertelde Johan achteraf, «maar niet hij heeft me erop gezet, wel Roger De Vlaeminck!» Gazet v. Antw. 20/5/1978.

Opm.: In de standaardt. uitsl. in de bet.: werktuigkundige, vooral gebruikt voor vliegtuigwerktuigkundigen en -monteurs; de laatste toep. komt een enkele keer ook voor in sportverslagen in Nederl.

Sam.: automecanicien, automonteur (Automecaniciens voor personen- en vrachtwagens Mercedes, Gazet v. Antw. 24/9/1977)..