Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

mastel

betekenis & definitie

Rond broodje of koekje van tarwebloem, soms met boter, kaneel, suiker, anijs enz. gebakken, en met een kuiltje in het midden (WNT IX, 294); kadetje, broodje.

’s Avonds kookte moeder voor de Witte een kommetje zoete melk met mastellen, CLAES 1955, 191.

Hij had me nog gauw, met de handige vingerknip van een goochelaar, een geldstuk in de hand gestopt, om mastels te kopen zei hij, RUYSLINCK 1966, 146.

Ik dacht: Je bent een kreng en zei: De cacao was goed en de mastellen ook, PAUWELS 1971, 20.

Het enige onderscheid tussen nu en honderd jaar geleden is wel, dat men het vroeger met hardgebakken mastellen of steenharde broodjes deed, die eerst nog met een hamer moesten stuk- en fijngeklopt worden. En dat men nu gewoon beschuit neemt, die makkelijk fijn te wrijven is, BOON 1971, 151.

Vanuit café Dulle Griet worden mastellen geworpen: de Stroppenworp. Groot en klein liep te graai en te grabbel, want in de mastellen zaten kleine briefjes en op die kleine briefjes stonden leuke verrassingen, Gentenaar 28/7/1977..

< >