Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

maar (mare)

betekenis & definitie

I. Nachtmerrie; vooral in de verb. van de mare bereden zijn e.d.

Ze is al drie keeren beeweg geweest, iederen keer naar een anderen heilige, tegen de stuipen naar Sint-Amandus ..., en naar Sinte Kornelis om niet van de mare gereden te worden, CLAES 1933, 44.

Het is echter geen gewoon dromen geweest. Blomme is overtuigd dat er kwaad mede bemoeid is, dat hij behekst werd, van de mare bereden, STREUVELS 1962, 187.

II. Als tijdsbep. in de bet.: niet eerder dan, alleen maar; pas, eerst. (Gall., naar fr. ne ... que).

De oorlog zal maar een einde nemen als de munitiefabrikanten, de zeepbarons en de ministers hun zakken hebben gevuld, BRULEZ 1950, 113.

Het bewustworden van de vrouw kan maar gebeuren als wij vrouwen er achter staan, Vrouw en Wereld dec. 1975, p. 16.

Het is zoals wij onze gezondheid maar waarderen, als we ziek zijn. Zo ook leren wij de waarden van vriendschap, solidariteit en samenhorigheid maar echt kennen in moeilijke tijden, Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 4.

Dat de huurgelden gestort worden op een geblokkeerde rekening, die maar zal worden vrijgegeven als de algemene vergadering dat opportuun acht, Gazet v. Antw. 29/4/1977.

Oorspronkelijk zouden de pompen maar beginnen werken op 1 september maar ze zijn een maand vroeger begonnen. Na klacht bij de politie is men het lawaai komen meten en er werd bevel gegeven de pompen stil te leggen, Gentenaar 12/8/1977.