(Dienst)meisje, dienstbode; ook: meid (van een pastor).
Nog dezelfde avond belt zij aan in de pastorij. De maarte leidt haar bij mijnheer pastoor, TEIRLINCK 1952, 2, 76.
Klaus Jeroen zit bij de tafel en eet. De maarte die zijn keuken doet heeft hem een schotel karbonaden voorgezet, en zijn glanzend hoofd hangt in de lekkere damp, TEIRLINCK 1952, 2, 216.
Sam.: dienstmaarte (zie ald.).