Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

look

betekenis & definitie

Knoflook (als kruiderij).

Dan maar op goed geluk een mokerslag op Kortenaar wiens adem ik probeer te ontwijken, want hij heeft look gegeten, ELSSCHOT 1960, 710.

Stukjes vlees goed laten aanbraden. Uien grof en look fijn snijden en even laten stoven in de rest van de vetstof, Vrouw en Wereld jan. 1975, p. 25.

Weet je wat ik gezien heb? Dat die kok daar, Bultemans of hoe heet hij, er te veel look bij deed, en dat mag niet, Boon 1977, 87.

Salami „Marcassou” met of zonder look, Gentenaar 28/7/1977.

Ook o.a.: Shopping (ed. Antw.-Z.) 18/1/1976. Bond 28/1/1977.

Opm.: In de standaardt. uitsl. ter aand. van het plantengeslacht of de plant zelf; als kruiderij wordt steeds de specifieke term knoflook gebruikt.

Sam.: lookpoeder, knoflookpoeder (Vrouw en Wereld okt. 1976, p. 13); lookworst, cervelaatworst met knoflook, salami (Shopping (ed. Gent) 20/5/1976 en (ed. Strombeek) 6/1/1977).

< >