Klap, oorveeg, m.n. in de verb. koof geven, krijgen, een pak slaag geven, krijgen. (Zie ook BO en C.).
Afl.: koven, (iem.) afranselen, een pak slaag geven, slaan (Met de vrije rechterhand koofde mijnheer Bosteels hem ondertussen tegen de kop, in absolute stilzwijgendheid, wat de operatie nog tragischer maakte, CLAES 1950, 112.
In een oogwenk zag ze wat de bengels doende waren, en haar hand koofde hen alle drie zo bliksemsnel om de oren dat ze de tijd niet hadden amai! te roepen, CLAES 1955, 131).