Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

knop

betekenis & definitie

Knoop (aan een kledingstuk); - geen knop, geen bal, niets, vooral in verb. als: geen knop waard zijn, er geen knop van begrijpen; - geen (rooie) knop meer hebben, bezitten, betalen e.d., geen rooie cent.

Ik betaal geen rode knop,” schreeuwde ze mij in mijn gezicht, „en probeer nu maar eens om me op straat te zetten!” CLAES 1960, 29.

In hun koeterwaals gooiden ze het er alles tegelijk uit, brabbelend en de een de ander onderbrekend, zodat Marieke hen maar met open mond zat aan te staren zonder er een knop van te begrijpen, BOON 1961, 168.

Hier moest een scheur dichtgenaaid worden, knoppen vastgedriegd of doorrafelde knopsgaten versteld, STREUVELS 1962, 64.

Die arbeider is geen knoop waard, GALLE 1967, 105.

Sam.: dichtknoppen, dichtknopen; - knopsgat, knoopsgat, ook in de verb. familie van het zevende kno(o)psgat, zeer verre familie.

< >