Madeliefje; ook in toep. op een aardig, lief meisje.
Toen ze als kleine kleuter mee wandelen ging, in de buitenwijken van de stad, was ze altijd zielsgelukkig wanneer ze langs een gracht boterbloemen en kersouwtjes kon plukken, DURNEZ z.j. (± 1958), 58.
Zij was van nature een zonnig kind, een „bloemenmeisje”, of een kersouwtje, zoals vader altijd had gezegd. Zij dartelde door het leven, zij lachte en zong en danste, DURNEZ z.j. (± 1958), 117.