Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

halvelings

betekenis & definitie

Gedeeltelijk, ten dele, half en half; vand. ook: enigszins, min of meer, vaag enz.; vaak in verb. als iets halveling(s) vermoeden, denken, vernemen e.d.

Een zit er halveling op de tafel en de anderen staan daar zo maar op de vloer, te kijken en te luisteren, OP DE BEECK 1947, 86.

Hij stond immers in het verzet, hij was zelfs al halveling verdacht, had hij verteld, en voorzichtig kon hij niet zijn, WEYTS 1950, 65.

De oudste zuster... was reeds halvelings verloofd met een jongen man, een zekeren Felix, LIA TIMMERMANS 1962, 19.

Hij kon zo halvelings vermoeden van wie de grap kwam en zou hem met dezelfde munt betalen, DE PILLECYN 1962, 202.

Roger wil nagels met koppen slaan nu hij ook halveling vernam dat hij niet in de Toerploeg wordt opgenomen, Gazet v. Antw. 20/5/1978.

Ook o.a.: WACHTERS 1946, 105. BIJDEKERKE 1948, 159. CLAES 1960, 6. STREUVELS 1964, 171.