Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

gebaren

betekenis & definitie

Van pers.: veinzen, doen alsof; ook reflex.: zich houden zoals in de bep. wordt uitgedrukt; - van niks, niets gebaren, doen alsof men nergens van af weet, niets laten blijken.

- Zie ook s.v. krommenaas.

Ondertussen hield hij..., als van niets gebarend, de struiken in het oog, die op ’n vijftig meter van hem af over de beek hingen, LANGENS 1947, 17.

Ernest weet dat... de mensen zich doofstom zullen gebaren, BONI 1948, 119.

Hij moet vergeten, trachten aan de kostschool te ontkomen. Maar hoe? Zich ziek gebaren heeft geen zin, daar kan hij vader niet mee verschalken, WEYTS 1950, 158.