Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

floer (floers)

betekenis & definitie

Als stofn.: fluweel, ribfluweel. In de schrijft, veelal velours (zie ald.).

Op de grond lag zo iets lijk floer, maar veel fijner en zachter dan een floeren broek, met allemaal bloemen doorweven, CLAES 1955, 64.

Zij gingen door de koude avonden in hun plunje van diemit of floer, de handen in de broekzakken, DE PILLECYN 1962, 232.

Afl.: floeren (Wdl.), fluwelen, ribfluwelen (Grootvader in floeren pak, Gazet v. Antw. 7/6/1977).

< >