1. Stakker, stumper, sukkel; sul.
Heel een sleep was hem uit Galilea gevolgd, dompelaars die, om hun boers gezicht, in de straten van Jeruzalem door de kwajongens werden uitgejouwd, VERMEYLEN 1962, 15.
Zij hoorden ook nog dat hij een beurs met goudstukken had ontnomen aan een schurftige vrek... en dat hij ze aan een troep berooide dompelaars had uitgedeeld, BOON 1975, 141.
Ook o.a.: BLOMMAERT 1945, 116. BONI 1948, 209. WEYTS 1950, 85. STREUVELS 1962, 31.
2. Staafmixer (als huishoudelijk apparaat). Twee apparaten in één. Dompelaar voor soepen en mengerklopper, Uit een reclamefolder jan. 1977.