Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

sukkel

betekenis & definitie

In de verb. op de sukkel zijn, (ge)raken, tegenspoed hebben, in de narigheid zitten, (gemeenz.) in de puree zitten, aan de grond zittenenz. Jullie doen eigenlijk in groepsverband wat laat ons zeggen een pleeggezin doet voor een jongere die op de sukkel raakte? Bond 21/1/1977.

Van wie aanvankelijk geen spoor te bekennen viel: Herman Beysens, nog altijd op de sukkel en wachtend op warm weer om er bovenop te kunnen komen, Gazet v. Antw. 4/7/1978.

Opm.: In de standaardt. uitsl. aan de sukkel zijn, inz. in de bet.: veel sukkelen (met een ziekte).

< >