In de verb. dat is geen avance, dat helpt niets, dat zet geen zoden aan de dijk; wat avans heeft het (van -), wat helpt het; op avans, bij voorbaat, vooraf, van tevoren; - ook ter aansporing: vooruit, verder.
Als het allemaal is gelijk ge zegt, hebt ge gelijk, maar wat avans van hier staan te roepen, WALSCHAP 1976, 132.
Twee dagen later, het doopfeest en «dan avans» en een paar weken nadien: «de kerkgang», Koerier (ed. Hasselt) 18/8/1976, p. 8.