Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

allee

betekenis & definitie

I. Plaats op een bovenverdieping waar de trap uitkomt, overloop.

II. In versch. toep.: ter voortzetting of beëindiging van een mededeling, vaak met toegevende kracht; ook ter aansporing (inz. bij sportevenementen), of om op iets aan te dringen enz. Vaak zoveel als: vooruit(!); n(o)u ja; zeg.

Ik ben seffens ginder, riep de jonge boer, allee tot den naasten keer, WALSCHAP 1939, 79.

Ik had nog wel die zegedrift, maar ik begon de training te verwaarlozen. Allee, het ging niet meer, JANS/VAN LOOY 1972, 7.

Een goei vrouw, geluk in de stal... voorts nogal rap achtereen drij pronte kinderen en alle drij om ter best meewillen. Allee, dat kon niet beter zijn, WALSCHAP 1976, 124.

Toen gij laatst last had van die maagzweer, was dan alleen de maag ziek? Allez, serieus? - Neen, rechtuit gezegd, ons huwelijk was ook ziek en op mijn werk vlotte het niet te best, Vrouw en Wereld febr. 1976, p. 17.

Je weet hoe het in de opwinding van zo’n spel gaat. Je roept dan: ‘Allez, Jef, allez Benooi!’ BOON 1977, 109.

Een kruisbeeld, allez kijk hier, dat is puur toeval, dat zijn persfoto’s, ’t is mijn schuld niet dat er daar een kruisbeeld hangt en bovendien, ik ben een verdraagzaam man, Gentenaar 9/5/1977.

(Zij) heeft veel moeite om Jeanne te volgen die nu en dan omkijkt en hem aanport met: „Allee... Allee... een beetje rapper, wil je iets verkopen!” Vrouw en Wereld sept. 1977, p. 22.

Dat kwam in mijn schoot gevallen omdat de toenmalige leider het liet afweten. Maar allé, het staat toch op mijn palmares, Laatste Nieuws 11/7/1980.

Opm.: Volgens de wdb. ook in de standaardt. als tw. ter aansporing in verb. als: allee kom! enz.; in Woordfreq. echter niet geattesteerd.

< >