Afbetaling, aflossing; termijn.
Bep. in de verb. iets op afkorting kopen, betalen, iets op afbetaling kopen, iets in termijnen betalen.
Het was een eenvoudige huisklok zonder overtollige praal, door Merten Claes op afkorting gekocht te Schaffen in de eerste jaren van zijn huwelijk, BONI 1948, 32.
Wij kunnen ook met gemakkelijke betalingsvoorwaarden twaalf dagen naar de Dolomieten, zeven dagen naar de Jura enz. Allemaal mits een voorschot en de rest met zes of twaalf of vierentwintig maandelijkse afkortingen, GHYSEN 1962, 44.
Iedere maand heeft vader X frank loon. Daarvan moet betaald worden voor de afkorting van ons huis, voor verwarming en verlichting... en zo verder, Vrouw en Wereld sept. 1975, p. 39.
Ook o.a.: OP DE BEECK 1947, 110.