(Iem.) bedreigen, door dreigementen afweren of afhouden; ook: chanteren.
Hij neemt thuis het geweer dat nog van d’Hurlumont zelf is, dus wel goed. Hij dreigt het zwartkopje af, dat met gilletjes omhoog springt naar zijn hals, WALSCHAP 1963, 350.
Dat er tevens kinderen zijn uit gescheiden gezinnen, die afgedreigd worden in hun poging de andere ouder te zien of zelfs met hem of haar te spreken? Vrouw en Wereld sept. 1975, p. 26.
Veroordeelde dreigt medeplichtige af, Gazet v. Antw. 8/7/1977.