Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

afdoppen

betekenis & definitie

1. (Geld) dokken, betalen (inz. met tegenzin of onder dwang).

Slechte dagen voor ons, mannen. De boeren hebben een glorieuzen oogst, maar ze doppen niet af, de gierige vetkoppen, TIMMERMANS z.j. a, 14.

Ik liet niet los, en ik deed hem verstaan dat ik hem kost achter de grendels brengen, als ik wilde, en hij dopte de vijfhonderd mark af, CLAES 1960, 88.

2. (Iets) door betten wegnemen of schoonmaken, afbetten.

< >