witte verfstof, bestaat voor 99 pct uit ZnO en vooral gebruikt voor witte glansverf. Ook de rubberindustrie gebruikt veel zinkwit als kleurstof; hierbij mag het zinkwit geen Cu, Mn of Fe bevatten.
Ten gevolge van zijn lichte en volumineuze aard vormt het een der grondstoffen voor poeders en schmink in de cosmetische industrie. In olieverf bezit zinkwit hardende eigenschappen zodat een sterke en taaie film ontstaat onder vorming van zinkzepen. De bij het drogen der olie gevormde zure ontledingsproducten worden door ZnO gebonden. Zinkwit is zo fijn van korrel dat het in de verfbindmiddelen blijft zweven, terwijl het bovendien onder pigmenten die tot afzetten geneigd zijn, verhindert zulks te doen. Tegenwoordig voegt men in de verfindustrie van zinkwit beter dekkende pigmenten als titaanwit en lithopoon toe. Ten slotte wordt zinkwit in de papierindustrie gebruikt als vul- en kleurstof, verder in de lijmindustrie en bij het maken van plastics.De technische bereiding van ZnO geschiedt door zinkdamp bij 1200 gr. G. te verbranden. Om de stof zuiver te krijgen kan men het beste uitgaan van electrolytisch bereid zink. Heeft men loodhoudend zink, dan wordt aan de verbrandingslucht koolzuur toegevoegd dat met Pb loodwit vormt, dat een geelkleuring van ZnO verhindert. De verdamping van zink kan bevorderd worden door CO over gesmolten zink te leiden. De verdamping heeft plaats in retorten van ceramisch materiaal, de dampen worden naar een verbrandingskamer geleid waarin hete lucht geblazen wordt.
Het oxyde ontstaat dan als een witte nevel die in grote verzamelruimten wordt neergeslagen. Volgens de Weatherill-methode wordt ruw ZnO met koolstof in een oven gereduceerd en het gevormde zink door inleiden van lucht verbrand. Verontreinigingen als Mn en Fe blijven in de oven achter en worden als grondstof voor de bereiding van spiegelijzer gebruikt.
Lit.: H. Wagner, Die Körperfarben (Stuttgart 1939).